Eens gelokt. Блейк Пирс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Eens gelokt - Блейк Пирс страница 2
PROLOOG
De man zat onrustig in zijn auto. Hij wist dat hij haast had. Vanavond moest alles zoals gepland verlopen. Maar zou de vrouw op dezelfde tijd als altijd op deze weg rijden?
Het was elf uur ‘s avonds, en de tijd begon te dringen.
Hij herinnerde zich de stem die hij gehoord had, die galmende stem in zijn hoofd, voordat hij hier was gekomen. Grootvaders stem.
“Ik hoop maar dat je gelijk had over haar planning, Scratch.”
Scratch. De man in de auto had een hekel aan die naam. Het was niet zijn echte naam. Het was hoe de Duivel in de folklore werd genoemd. Wat Grootvader betreft was hij een “rotte appel.”
Grootvader noemde hem al langer Scratch dan hij zich kon herinneren. En alhoewel voor de rest iedereen hem bij zijn eigen naam noemde, was “Scratch” altijd in zijn gedachten gebleven. Hij haatte zijn grootvader. Maar hij kreeg hem niet uit zijn hoofd.
Scratch hief zijn hand en sloeg meermaals tegen zijn eigen schedel, in een poging om de stem te verdrijven.
Het deed pijn, en heel even voelde hij zich kalm.
Maar toen hoorde hij Grootvader alweer lachen, als echo ergens diep daarbinnen. Tenminste was het nu wat doffer.
Hij keek zenuwachtig op zijn horloge. Het was een paar minuten na elven. Zou ze te laat zijn vanavond? Zou ze ergens anders heen rijden? Nee, zo was ze niet. Hij hield al dagenlang iedere beweging van haar in de gaten. Ze was altijd op tijd, doorliep altijd dezelfde routine.
Als ze toch eens begreep hoeveel er op het spel stond. Grootvader zou hem straffen als hij dit zou verpesten. Maar het was belangrijker dan alleen dat. De wereld was in tijdnood. Hij had een enorme verantwoordelijkheid, en voelde de last ervan op zijn schouders.
In de verte verschenen er koplampen op de weg, en hij zuchtte van opluchting. Daar zal ze zijn.
Er lagen maar een paar huizen aan dit landweggetje. Er was hier gewoonlijk niemand rond deze tijd, behalve de vrouw die altijd van haar werk rechtstreeks naar het huis reed waar ze een kamer huurde.
Scratch had zijn auto zo gedraaid dat deze tegenover de hare stond en had hem stilgezet in het midden van dit kleine grindpad. Hij stond buiten de auto en keek met een zaklamp onder de motorkap. Zijn handen trilden, hij hoopte dat het zou werken.
Zijn hart sloeg over toen het andere voertuig voorbijreed.
Stop! smeekte hij zwijgend. Alsjeblieft, stop!
Al gauw kwam het andere voertuig vlak bij hem tot stilstand.
Hij weerstond de verleiding om te glimlachen.
Scratch draaide zich om en keek naar de lichten. Ja, het was haar krakkemikkig kleine autootje, zoals hij al hoopte.
Nu moest hij haar alleen nog naar zich toe lokken.
Ze deed haar raam naar beneden, en hij keek haar aan met zijn vriendelijkste glimlach.
“Het lijkt erop dat ik gestrand ben,” riep hij.
Hij scheen de zaklamp kort op het gezicht van de bestuurder. Ja, zij was het, zeker weten.
Scratch zag dat ze een charmant en vriendelijk gezicht had. Belangrijker nog, ze was erg mager, wat hem goed uitkwam.
Het leek zo zonde, wat hij met haar moest doen. Maar het was, zoals Grootvader het altijd zei: “Voor het grotere goed.”
Het was de waarheid, en Scratch wist het. Als de vrouw het toch eens zou kunnen begrijpen, zou ze misschien zelfs bereid zijn om zichzelf op te offeren. Opoffering was immers een van de mooiste eigenschappen van de menselijke natuur. Ze zou blij moeten zijn dat ze van dienst kon zijn.
Maar hij wist dat dit te veel gevraagd was. Het zou weer gewelddadig en chaotisch verlopen, zoals altijd.
“Wat is het probleem?” riep de vrouw.
Iets in haar manier van spreken trok hem aan. Hij wist nog niet wat het precies was.
“Ik weet het niet,” zei hij. “Hij hield er ineens mee op.”
De vrouw stak haar hoofd uit het raam. Hij keek haar recht aan. Haar open en lachende gezicht was vol sproeten en omringd door felrood krullend haar. Ze leek totaal niet geïrriteerd te zijn over het ongemak dat hij haar had veroorzaakt.
Maar zou ze hem genoeg vertrouwen om uit de auto te stappen? Afgaande op de andere vrouwen, waarschijnlijk wel.
Grootvader zei altijd hoe vreselijk lelijk hij was, en zo dacht hij ook over zichzelf. Maar hij wist dat andere mensen – in het bijzonder vrouwen – hem juist aangenaam vonden om naar te kijken.
Hij gebaarde naar de open motorkap. “Ik weet niks over auto’s,” riep hij naar haar.
“Ik ook niet,” riep de vrouw terug.
“Misschien kunnen we samen vinden wat er aan de hand is,” zei hij. “Zou je het willen proberen?”