Nederlandsche dames en heeren: Novellen. Brink Jan ten
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Nederlandsche dames en heeren: Novellen - Brink Jan ten страница 2
II
De passagiers van de Ajax klaagden soms over de eentonigheid der zeereis. Op zekeren morgen – 't was vier dagen na onze eerste kennismaking – kwam er eene gewichtige tijding tot hen, die den geheelen dag stof tot spreken gaf. Vraag het maar aan de kleine meisjes van mevrouw Muntingh, die met een half ernstig, half lachend gezicht u aanstonds zullen toeroepen: „Van Laar is dood!”
Van Laar was dood. Plotseling was hij ongesteld geworden, snel had eene zware ziekte het ondermijnd en uitgeput gestel ten grave gesleept. Marie Muntingh had elken morgen en avond den scheepsdokter uitgehoord, Frits en Willem telkenmaal gevraagd, of ze niet eens bij Van Laar mochten komen, maar de scheepsdokter had het hoofd geschud, en zich druk beziggehouden met het bereiden van een nieuwen drank. 't Was een uitmuntend jongmensch, die scheepsdokter, knapper en vaardiger dan meest al zijne ambtgenooten, maar tegen zoo'n zware ziekte, als Van Laar trof, was geen kruid in zijne medicijnkist bestand.
Den volgenden dag maakte de kapitein bij 't ontbijt bekend, dat Van Laar te één uur zou begraven worden. Hierop volgde ruggespraak tusschen den bleeken Schalcken en een gepensionneerden, dikken majoor der Oost-Indische infanterie. Daar beide heeren met mevrouw Muntingh het voltallige korps der passagiers van de Ajax uitmaakten, achtten ze het oorbaar beiden bij de begrafenis aanwezig te zijn. Schalcken gaf daarbij te kennen, dat hij een zwarten rok en eene witte das zou aandoen, terwijl de majoor van zijne zijde de verzekering gaf in uniform te zullen verschijnen. Frits en Willem kregen van hunne moeder vergunning, om de nieuwe zwarte buisjes „voor Holland” te mogen dragen, en mee te gaan, als de heeren Van Laar gingen begraven. En Marie vroeg ook, om mee te gaan, en telkens weer, maar mevrouw Muntingh zei, dat het niet voegde, dat er geen meisjes op begrafenissen kwamen, enz. Zoo spoedig Marie dit begrepen had, legde ze het hoofd tegen den rug der sofa in de kajuit en weende den heelen morgen bitterlijk.
't Sloeg juist twee glazen. De heeren stonden op de kampanje, en zagen op hun uurwerk. Daarop knikte Schalcken, die met zijne witte das er nog bleeker dan gewoonlijk uitzag, tegen den majoor, en fluisterde: „Een uur!” Beiden klommen langzaam de kampanjetrap af en stapten deftig naar voren. Daar vonden ze den kapitein met een eerwaardigen, langen zwarten jas en een officieel gezicht, Frits en Willem Muntingh, die elkaar bij de hand vasthielden, en doodsbleek samen fluisterden, eindelijk den scheepsdokter, die met de handen in den zak het dek op en neer liep.
't Was een dag zonder zonneschijn. De tent was niet uitgerold en het matte, bleeke licht viel loodrecht op het dek. De passaat blies nog met volle kracht in de bolle zeilen. De Ajax stampte zeer voelbaar. Buiten bruisten de blauwe baren met hare kronen van zilverschuim. 't Was of ze heden vreemder en geheimzinniger lied zongen, dan ooit te voren. Eene omstandigheid alleen verried de dingen, die komen zouden. Bij de valreep was de rand der verschansing weggenomen – evenals bij gelukkige aankomst in 't vaderland, wanneer een trap in die opening bevestigd wordt, en de passagiers naar wal gaan. Heden was er maar één in 't vaderland aangekomen!
De kapitein geeft een wenk. De heeren en de beide knapen scharen zich om hem heen. Bij den grooten mast komt een eenvoudige optocht te voorschijn. 't Is het lijk van den ontslapene, in de Nederlandsche driekleur gewikkeld, op eene plank gedragen door Janmaat. De tweede stuurman plaatst zich bij de scheepsklok, en klept statig den doodenmarsch. Driemaal trekt de trein van den grooten mast tot halfweg den bezaansmast langs stuurboord en bakboord. De Ajax stampt duchtig op en neer, de forsche matrozen veranderen er hun langzamen, eerbiedigen tred niet om. In 't eind staat men stil bij de valreep. De plank wordt in de opening der verschansing gelegd. Met drie tusschenpoozen wordt ze naar buiten geschoven, daarna heft men haar op en… pijlsnel verdwijnt het lijk in de golven.
Er heerschte eene doodelijke stilte in 't ronde. De kapitein ziet de heeren zeer officiëel aan, en verwondert zich, dat de majoor niet gesproken heeft. De heeren zien elkaar zeer deftig aan, en knikken, alsof ze zeggen wilden, dat het hoog tijd werd rok en uniform zoo spoedig mogelijk af te leggen. Frits en Willem Muntingh houden elkaar nog altijd bij de hand vast, terwijl groote tranen in stilte langs hunne wangen rollen.
En daarbuiten stoof en bruiste en rees en daalde en woelde en klaagde de zee. Zij alleen zong een treurlied over den doode.
Twintig jaren had hij het vaderland trouw gediend, de wilde Amsterdamsche jongen, twintig jaren had hij voor diezelfde dierbare kleuren gestreden, die hem thans ten lijkwade zijn geschonken. Zie, de baren rijzen hooger en ploffen over elkaar heen, of ze haast hadden om het den geheelen oceaan te verkondigen, dat ze een koel en ongenaakbaar graf hebben toebereid voor den gestorven strijder.
't Is een buitengewoon klein stofdeel in de groote menschenmaatschappij: één Indisch soldaat! Er vallen zoovelen op 't slagveld en in 't hospitaal! Maar deze had door uitstekende dapperheid zich een naam verworven in 't Indische leger – daarenboven hij had den boozen geest in zich zelven overwonnen, en was als voorbeeldig soldaat geprezen door het heele bataljon. Hij had de liefde gewonnen van de kleinen, waarmee hij huiswaarts dacht te keeren naar 't vaderland – en thans zijn hunne tranen liefelijker grafrede, dan ooit door die mannen zou zijn uitgesproken, welke bij zijne uitvaart stonden en zwegen.
En daarbuiten stoof en bruiste en rees en daalde en woelde en klaagde de zee!
III
Een uur later was er op het dek een zonderling tafereel waar te nemen. De eerste stuurman had de nagelaten bezittingen van den overleden sergeant Van Laar naar boven doen brengen, en aangekondigd, dat men tot den verkoop der goederen in 't belang der betrekkingen van den gestorvene zou overgaan.
Janmaat schaarde zich in een breeden kring om de kisten en den stuurman, in de hoop voor eene kleinigheid een goeden koop te doen. Mevrouw Muntingh stond met hare kinderen op een kleinen afstand. Marie zag zeer bleek en ernstig, en sprak zachtjes met Frits en Willem. Schalcken en de majoor stonden er ook bij, daar de verkoop de dagelijksche eentonigheid wat kwam afbreken.
Weldra opende de stuurman eene kist, en begon men Van Laars nalatenschap aan den meestbiedende te verkoopen. De matrozen kenden dit gebruik, en begrepen het doel er van. 't Was of ze wisten, dat de opbrengst voor Van Laar's moeder bestemd was, zoo ijverig boden ze tegen elkaar op, en zoo koopgraag betoonden ze zich tot aan het einde. Ze vormden eene flinke groep, die matrozen van de Ajax. Er waren voortreffelijke exemplaren van den echt Nederlandschen Janmaat onder. Zie dien bootsmansmaat, eene reusachtige stoere gestalte – het gelaat is door een zwarten, breed krullenden baard overdekt, maar de lichtblauwe oogen zien zoo opgeruimd en tevreden in 't rond, dat ge gaarne uwe hand in zijne breede met teer en eelt bedekte vuist zoudt leggen. Merk dien lichtmatroos op, die zoo fier het blonde hoofd uit den roodwollen hemdskraag opheft – straalt er van dat zorgeloos wezen niet een zweem dier koninklijke bewustheid van vrijheid en moed, welke alleen de zee na lang verkeer aan hare uitverkoren zonen pleegt te schenken? Maar let ook op gindschen, schalken knaap, die den ouden, gevlakten stroohoed zoo ver mogelijk op 't achterhoofd geschoven heeft en met de handen in 't krullende lichtroode hair de grappigste gezichten vertoont, zoo ras de stuurman een nieuw voorwerp uit de kist te voorschijn brengt. 't Is de clown van de Ajax, een oprecht Amsterdamsche jongen alweer, door ieder bemind om zijn geestig snijdend woord, maar gezien bovenal om de rapheid en snelheid, waarmee hij 't eerst van allen in het want klautert, al giert ook de stormwind met onweerstaanbaar geweld langs raas en stengen.
O, als ge soms met wrevel op het gepeupel onzer groote steden neerziet, als ge het grauw Zondagsnachts onder rauw gegil uwe woning hoort voorbijhollen, als ge op Christelijke feestdagen vooral de heffe des gemeens met de manschappen van 't garnizoen ziet verbroederen, om de stuitendste tafereelen van ongebondenheid en laagheid op de openbare straat in den lieven zonneschijn ten toon te spreiden, veracht het volk dan nog niet al te snel, en bedenk, dat Janmaat, uit datzelfde volk gesproten, ginds op de wijde wateren nog altijd dienzelfden Oud-Hollandschen moed en diezelfde oud-Hollandsche degelijkheid in woord en daad aan den dag legt, welke gij allicht onder de sprookjes en overleveringen eener vorige eeuw pleegt te rangschikken. En daarom sluiten wij de ooren en willen we er niets van begrijpen,