Wet op de motorrijtuigenbelasting – MRB (Wet MRB 1994). Nederland

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Wet op de motorrijtuigenbelasting – MRB (Wet MRB 1994) - Nederland страница 2

Wet op de motorrijtuigenbelasting – MRB (Wet MRB 1994) - Nederland

Скачать книгу

style="font-size:15px;">      I. ten minste 150 cm; en

      II. ten minste twee derde van de lengte die de laadruimte zou hebben indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken; en

      III. ten minste twee maal die van de cabine, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm; en

      3°. van de cabine is afgescheiden door een vaste wand over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitruimte is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de cabine; en

      4°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.

      2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot:

      a. de wijze waarop de hoogte en de lengte van de laadruimte en van de cabine worden vastgesteld alsmede op welke wijze het verschil in hoogte tussen de cabine en de laadruimte wordt vastgesteld;

      b. de constructie-technische afwerking van de laadruimte;

      c. de hoogte, de plaats, de constructiewijze en de bevestigingswijze van de vaste wand.

      Artikel 4

      Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ingevolge welke met een motorrijwiel worden gelijkgesteld motorrijtuigen op meer dan twee wielen die uit hoofde van hun bouw overeenkomst vertonen met een motorrijwiel.

      Artikel 5

      In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder weg: elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten.

      Hoofdstuk II. Belastingplichtige

      Artikel 6

      De belasting wordt geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt.

      Artikel 7

      1. Een motorrijtuig wordt gehouden door degene:

      a. op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wegenverkeerswet 1994;

      b. die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven, feitelijk ter beschikking heeft;

      c. die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft.

      2. Als motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven wordt niet aangemerkt een motorrijtuig waarvoor ingevolge artikel 37 van de Wegenverkeerswet 1994 het voorzien zijn van een kenteken ter zake van het gebruik van de weg niet is voorgeschreven. De eerste volzin is niet van toepassing met betrekking tot artikel 37, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994, behoudens voorzover bij ministeriële regeling anders wordt bepaald.

      Artikel 8

      1. Indien het motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter beschikking staat van een ander dan degene op wiens naam het opgegeven kenteken is gesteld, kan de inspecteur:

      a. deze op gezamenlijk verzoek aanmerken als degene die het motorrijtuig houdt;

      b. deze ambtshalve aanmerken als degene die het motorrijtuig houdt.

      2. De inspecteur neemt de beslissing op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en de beslissing, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

      Artikel 9

      Als degene die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven feitelijk ter beschikking heeft wordt beschouwd degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg met het motorrijtuig is geconstateerd. Degene ten aanzien van wie het gebruik van de weg is geconstateerd, wordt geacht tot het moment waarop voor het motorrijtuig een kenteken is opgegeven, het motorrijtuig feitelijk ter beschikking te hebben, tenzij is gebleken dat dit onjuist is.

      Hoofdstuk III. Wijze van heffing

Afdeling 1. Tijdvak

      Artikel 10

      Het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald is drie maanden.

      Artikel 11

      1. Voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven vangt het tijdvak aan met ingang van de dag van dagtekening van de eerste tenaamstelling van het voor dat motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs en telkenmale drie maanden later.

      2. Bij wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs voor een motorrijtuig wegens wisseling van de houder van het motorrijtuig geldt als kort tijdvak waarover de belasting moet worden betaald, het tijdvak dat aanvangt met ingang van de dag van dagtekening van de wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs en dat eindigt met de dag voorafgaande aan de eerste dag van het tijdvak met ingang waarvan de belasting voor het eerst na die wisseling moet worden betaald op de voet van het eerste lid.

      Artikel 12

      Voor een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven vangt het tijdvak aan met ingang van de dag waarop het gebruik van de weg met het motorrijtuig wordt geconstateerd en, zolang voor dat motorrijtuig nog geen kenteken is opgegeven, telkenmale drie maanden later.

      Artikel 13

      1. Voor een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dat in Nederland feitelijk ter beschikking staat vangt het tijdvak aan met ingang van de dag van het gebruik van de weg in Nederland.

      2. In afwijking van het bepaalde in artikel 10 kan de belasting voor een in het eerste lid bedoeld motorrijtuig van een houder die niet in Nederland zijn hoofdverblijf heeft of is gevestigd ook worden betaald over een tijdvak van 1, 3 of 15 dagen.

Afdeling 2. Aangifte en tijdstip van betaling

      Artikel 14

      De belasting moet op aangifte worden voldaan.

      Artikel 15

      1. In afwijking van artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet de belasting zijn betaald bij de aanvang van het tijdvak.

      2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ingevolge welke de belasting in bepaalde gevallen niet bij de aanvang van het tijdvak behoeft te zijn betaald.

      3. Onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden en beperkingen kan de belasting voor personenauto’s, bestelauto’s, motorrijwielen of autobussen waarvoor een kenteken is opgegeven, in maandelijkse termijnen worden betaald.

      Artikel 16

      De belasting voor een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven kan in één keer worden betaald over vier aaneensluitende tijdvakken.

      Artikel 17

      1. De

Скачать книгу