Wet op het financieel toezicht – Wft. Nederland
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Wet op het financieel toezicht – Wft - Nederland страница 19
Artikel 1:47c [Treedt in werking per 01-07-2012]
1. Indien de toezichthouder op grond van deze wet dient te oordelen over de geschiktheid van een persoon die het dagelijks beleid van een bank of verzekeraar bepaalt of zal bepalen of die onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van een orgaan dat is belast met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de bank of verzekeraar, vraagt hij onverwijld, onder toezending van de benodigde gegevens, de andere toezichthouder daarover advies.
2. Indien de toezichthouder voornemens is te oordelen dat een persoon als bedoeld in het eerste lid over de ingevolge deze wet vereiste geschiktheid beschikt, stelt hij, onder toezending van de relevante gegevens, de andere toezichthouder van het voorgenomen oordeel in kennis.
3. Indien de toezichthouder voornemens is te oordelen dat de betrouwbaarheid buiten twijfel staat van een persoon die het beleid van een financiële onderneming bepaalt, zal bepalen, mede bepaalt of mede zal bepalen of van een persoon die onderdeel uitmaakt of zal uitmaken van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de financiële onderneming, stelt hij, onder toezending van de relevante gegevens, de andere toezichthouder van het voorgenomen oordeel in kennis.
4. Nadat de andere toezichthouder, na kennisname van het voorgenomen oordeel als bedoeld in het tweede en derde lid, heeft meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet een bindende aanbeveling als bedoeld in artikel 1:49 te doen, kan de toezichthouder het oordeel of een daarmee samenhangend besluit aan de financiële onderneming bekendmaken.
Artikel 1:48
1. Indien de Nederlandsche Bank in het kader van de behandeling van een in artikel 2:3b, 2:13, 2:22, 2:32, 2:33, 2:42, 2:43, 2:54h, 3:33 of 3:110, vierde of vijfde lid, bedoelde aanvraag dient te beoordelen of de aanvrager zal voldoen aan het bij of krachtens het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen bepaalde vraagt zij, alvorens te beslissen op die aanvraag, daarover advies aan de Autoriteit Financiële Markten.
2. Indien de Autoriteit Financiële Markten in het kader van de behandeling van een in artikel 2:67, 2:68 of 2:99 bedoelde aanvraag dient te beoordelen of de aanvrager zal voldoen aan het bij of krachtens het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen bepaalde vraagt zij, alvorens te beslissen op die aanvraag, daarover advies aan de Nederlandsche Bank.
3. De toezichthouder wiens advies als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt gevraagd, brengt het advies schriftelijk uit binnen zes weken na het verzoek.
4. Indien de Autoriteit Financiële Markten in het kader van een aanvraag van instemming als bedoeld in artikel 2:122, 2:127 of 2:130 of in het kader van een melding van een wijziging als bedoeld in artikel 4:26, eerste of tweede lid, dient te beoordelen of de financiële positie van de aanvrager onderscheidenlijk de betrokken financiële onderneming toereikend is, vraagt zij daarover advies aan de Nederlandsche Bank. De Nederlandsche Bank brengt het advies schriftelijk uit binnen drie weken na het verzoek.
5. Indien de toezichthouder die het advies heeft gevraagd overweegt af te wijken van het advies stelt hij de toezichthouder die het advies heeft gegeven in de gelegenheid om het advies mondeling toe te lichten.
6. Het advies, bedoeld in het eerste, tweede of vierde lid, maakt deel uit van het besluit ten aanzien van de vergunning of instemming.
Artikel 1:49
1. Indien een toezichthouder constateert dat de betrouwbaarheid van een persoon die het beleid bepaalt of mede bepaalt van een financiële onderneming waaraan door de andere toezichthouder een vergunning is verleend of die onderdeel is van een orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van een zodanige onderneming, niet of niet langer buiten twijfel staat, stelt hij de andere toezichthouder daarvan in kennis en doet hij daarbij een aanbeveling voor een te treffen maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.
2. Indien een toezichthouder constateert dat een persoon die het dagelijks beleid bepaalt van een financiële onderneming waaraan door de andere toezichthouder een vergunning is verleend, niet of niet langer over de ingevolge deze wet vereiste deskundigheid beschikt, stelt hij de andere toezichthouder daarvan in kennis en doet hij daarbij een aanbeveling voor een te treffen maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.
3. De kennisgeving en aanbeveling worden schriftelijk gedaan, tenzij onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zich daartegen verzet. In dat geval kan worden volstaan met een mondelinge kennisgeving en aanbeveling, met dien verstande dat deze zo spoedig mogelijk schriftelijk worden bevestigd.
4. De andere toezichthouder bericht de toezichthouder die de kennisgeving en de aanbeveling heeft gedaan binnen een redelijke termijn gemotiveerd of hij naar aanleiding van de kennisgeving en de aanbeveling overgaat tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2.
5. Indien de andere toezichthouder naar aanleiding van de kennisgeving en de aanbeveling een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2 treft, is artikel 1:47 niet van toepassing.
6. Indien op basis van de kennisgeving wordt overgegaan tot het treffen van een maatregel als bedoeld in afdeling 1.4.2 vormen de kennisgeving en de aanbeveling een integraal onderdeel van het besluit tot het treffen van de toezichtmaatregel.
Artikel 1:50
1. Indien de Autoriteit Financiële Markten toezicht houdt op een financiële onderneming die deel uitmaakt van een financieel conglomeraat als bedoeld in artikel 3:290, is artikel 1:54, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing op de Autoriteit Financiële Markten.
2. Artikel 1:54, eerste tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de samenwerking tussen de Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in afdeling 3.6.4.
Afdeling 1.3.2. Samenwerking met andere lidstaten algemeen
§ 1.3.2.1. Samenwerking en uitwisseling van gegevens en inlichtingen
Artikel 1:51
1. De toezichthouder werkt samen met toezichthoudende instanties van andere lidstaten, indien dat voor het vervullen van zijn taak op grond van deze wet of voor de vervulling van de taak van die toezichthoudende instanties nodig is.
2. De toezichthouder neemt bij de uitoefening van zijn taak de gevolgen in overweging die zijn besluiten, met name in noodsituaties, kunnen hebben voor de stabiliteit van het financiële stelsel van alle andere betrokken lidstaten, uitgaande van de op het desbetreffende tijdstip beschikbare informatie.
3. De toezichthouder verstrekt op verzoek aan een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, met inachtneming van het derde lid en artikel 1:90, eerste tot en met derde lid, alle gegevens en inlichtingen die voor de vervulling van de taak van die toezichthoudende instantie nodig zijn.
4. Indien het verzoek betrekking heeft op een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten, een beleggingsonderneming of een instelling voor collectieve belegging in effecten, kan de Autoriteit Financiële Markten slechts besluiten de verstrekking van gegevens of inlichtingen achterwege te laten, indien:
a. de verstrekking van de gegevens of inlichtingen zich niet zou verdragen met de Nederlandse soevereiniteit, nationale veiligheid