Wetboek van Strafvordering. Nederland

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Wetboek van Strafvordering - Nederland страница 27

Wetboek van Strafvordering - Nederland

Скачать книгу

artikel 126m of artikel 126n kan de officier van justitie met inachtneming van artikel 3.10, vierde lid, van de Telecommunicatiewet bevelen dat met behulp van in dat artikel bedoelde apparatuur het nummer waarmee de gebruiker van een communicatiedienst kan worden geïdentificeerd, wordt verkregen.

      2. Het bevel wordt gegeven aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 3.10, vierde lid, onder a, van de Telecommunicatiewet en is schriftelijk. Bij dringende noodzaak kan het bevel mondeling worden gegeven. In dat geval stelt de officier van justitie het bevel binnen drie dagen op schrift.

      3. Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste een week en vermeldt:

      a. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 126m of artikel 126n en

      b. de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gebruiker van een communicatiedienst van wie het nummer moet worden verkregen.

      4. De officier van justitie doet te zijnen overstaan de processen-verbaal of andere voorwerpen, waaraan een gegeven kan worden ontleend dat is verkregen door toepassing van het eerste lid vernietigen indien dat gegeven niet gebruikt wordt voor de toepassing van artikel 126m of artikel 126n.

      Achtste afdeling. Vorderen van gegevens

      Artikel 126nc

      1. In geval van verdenking van een misdrijf kan de opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek van degene die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt en die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt, vorderen bepaalde opgeslagen of vastgelegde identificerende gegevens van een persoon te verstrekken.

      2. Onder identificerende gegevens wordt verstaan:

      a. naam, adres, woonplaats en postadres;

      b. geboortedatum en geslacht;

      c. administratieve kenmerken;

      d. in geval van een rechtspersoon, in plaats van de gegevens, bedoeld onder a en b: naam, adres, postadres, rechtsvorm en vestigingsplaats.

      3. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. De vordering kan geen betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging.

      4. Een vordering als bedoeld in het eerste lid is schriftelijk en vermeldt:

      a. een aanduiding van de persoon op wiens identificerende gegevens de vordering betrekking heeft;

      b. de identificerende gegevens die worden gevorderd;

      c. de termijn waarbinnen en de wijze waarop de gegevens dienen te worden verstrekt;

      d. de titel van de vordering.

      5. Bij dringende noodzaak kan een vordering als bedoeld het eerste lid mondeling worden gegeven. De opsporingsambtenaar stelt de vordering in dat geval achteraf op schrift en verstrekt deze binnen drie dagen nadat de vordering is gedaan aan degene tot wie de vordering is gericht.

      6. Van de verstrekking van identificerende gegevens maakt de opsporingsambtenaar proces-verbaal op, waarin hij vermeldt:

      a. de gegevens, bedoeld in het vierde lid;

      b. de verstrekte gegevens;

      c. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;

      d. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld.

      7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de opsporingsambtenaar die de gegevens vordert en de wijze waarop de gegevens worden gevorderd en verstrekt.

      Artikel 126nd

      1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken.

      2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. De vordering kan niet betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging.

      3. Een vordering als bedoeld in het eerste lid is schriftelijk en vermeldt:

      a. indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon of de personen over wie gegevens worden gevorderd;

      b. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gegevens die worden gevorderd en de termijn waarbinnen, alsmede de wijze waarop deze dienen te worden verstrekt;

      c. de titel van de vordering.

      4. Bij dringende noodzaak kan de vordering mondeling worden gegeven. De officier van justitie stelt de vordering in dat geval achteraf op schrift en verstrekt deze binnen drie dagen nadat de vordering is gedaan aan degene tot wie de vordering is gericht.

      5. De officier van justitie doet van de verstrekking van gegevens proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:

      a. de gegevens, bedoeld in het derde lid;

      b. de verstrekte gegevens;

      c. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;

      d. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;

      e. de reden waarom de gegevens in het belang van het onderzoek worden gevorderd.

      6. In geval van verdenking van een ander strafbaar feit dan bedoeld in het eerste lid, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek een vordering als bedoeld in dat lid doen met voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris verleent de machtiging op vordering van de officier van justitie. Het tweede tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 126l, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

      7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevens worden gevorderd en verstrekt.

      Artikel 126ne

      1. De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat een vordering als bedoeld in artikel 126nd, eerste lid, van degene die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt, betrekking kan hebben op gegevens die eerst na het tijdstip van de vordering worden verwerkt. De periode waarover de vordering zich uitstrekt is maximaal vier weken en kan telkens met maximaal vier weken worden verlengd. De officier van justitie vermeldt deze periode in de vordering. Artikel 126nd, tweede tot en met vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

      2. In een geval als bedoeld in het eerste lid bepaalt de officier van justitie dat

Скачать книгу