Mei-droom. Adama van Scheltema Carel Steven

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Mei-droom - Adama van Scheltema Carel Steven страница 2

Mei-droom - Adama van Scheltema Carel Steven

Скачать книгу

in den ronde

      Opent zich een nieuwe knop,

      Waar zijn bloote voetjes stonden

      Stijgt een bevend liedje op.

      Volgen wij ons kind en koning,

      Lichten in zijn lichtend spoor,

      Gasten in zijn wijde woning,

      Stemmen in zijn zingend koor!

      Hij wil den heuvel afgaan, doch de vrouw legt haar linkerhand op zijn schouder en houdt met de andere zijn arm terug.

DE VROUW

      Blijf –! o blijf van hier hem kijken –!

      Daal niet in dien lichten tuin –

      Alle lieve dingen lijken

      Liever van ons droomend duin.

      Over zijn schouder gebogen, in overigens dezelfde houding Mei naziende, die de kinders wekt.

      Hoe dat witte anemoontje

      Voor zijn adem openbloeit –!

      't Is of ieder geurend kroontje

      Tot een levend kindje groeit!

      Zij zinken beiden droomerig tot een liggende houding neer, waarbij zij met den rug op hun rechterarm blijven leunen.

      En het is – alsof ons eigen

      Hart verdwijnt in zonneschijn –

      Of wij zelve nederzijgen –

      En wij zelve bloemen zijn.

      DERDE TOONEEL

      Mei, geheel op het linker-achterplan gekomen, verdwijnt even tusschen het gewas; – dadelijk daarop snort een groote meikever, met het koor van DE KINDERS zoemend en trippelend daarachter, in een wijden boog naar het rechter-voorplan. – De jongetjes (als anemonen) in één kleur, gedempt groen, met een kring van zes witte bloembladen om het hoofd (dubbeltallen, waarvan de bovenste los zijn); de meisjes (als madelieven) in één kleur, licht-groen, met een kring van ongeveer twintig witte (enkele rozige) bloemblaadjes om het hoofd (waarbij eenige losse).

DE KINDERS

      zingend en trippelend achter den meikever

      Hoe zoemen

      Wij bloemen

      Van hommel en bij!

      Wij wuiven, wij stuiven.

      Wij groeien en bloeien

      Met Mei!

      Met Mei!

      Met Mei!

      Met de laatste woorden bewegen zij telkens hun hoofdjes heen en weer.

      Wat snorren

      Die torren

      En kevers zoo blij!

      Zij glanzen, zij dansen

      De dagen, en dragen

      Den Mei!

      Den Mei!

      Den Mei!

      Als boven.

      De vleugels van den kever gaan open, waaruit Mei te voorschijn stapt; – door zijn stafje aangeraakt, snort de kever rechts naar boven weg. – Mei wendt zich tot den man en de vrouw, van wie de laatste, iets oprijzend, zich op de rechterhand steunt, terwijl beiden verwonderd toezien.

MEI

      op de kinders wijzend, zingend

      Zie mijn geleide –!

      Van heel de blijde

      Bloeiende weide

      Breng ik u beiden

      Dien blonden pluk!

      Onderwijl gaan de kinders in een kring hand in hand om den heuvel.

      Voor u ontplooien

      Zij al hun mooie

      Harten en strooien

      Om u te tooien

      Hun bonten smuk!

      Onderwijl plukken de kinders bloembladen uit hun hoofdkrans en strooien die voor den man en de vrouw.

      Beeld van uw leven,

      Droombeeld gebleven –

      Doch dat u even

      Een geur mocht geven

      Van liefde en geluk!

      Onderwijl knielen de kinders in een halven kring vóór den man en de vrouw, van wie de eerste zich nu ook, op de rechterhand steunend, opheft en de laatste tot zittende houding rijst. Na Mei's woorden groeit een lichte muziek, op welke de kinders vóór den heuvel dansen. Uit den dans ontwikkelt zich dan een wijde zingende kring om den heuvel, die telkens nauwer wordt, tot zij bij het derde couplet aan den heuvel rusten.

DE KINDERS

      zingende om den heuvel

      Wij geuren

      En beuren

      Ons hoofdje u bij!

      Ons hoedde, ons voedde

      Met luchtjes en zuchtjes

      De wei!

      De wei!

      De wei!

      Met de laatste woorden bewegen zij hun hoofdje en de als kelken daarnaast opgeheven open handjes heen en weer, van het eene beentje op het andere stappend.

      En haast er

      En blaast er

      Het windje nabij –

      Daar draaien en waaien

      We als blaadjes en zaadjes

      Voorbij!

      Voorbij!

      Voorbij!

      Met de laatste woorden bewegen zij hun hoofdje en de handjes ter hoogte van middel en borst heen en weer, en gaan met droomdronken stapjes.

      Gaat zachtjes

      Met lachjes

      Ons hoofdje op zij –

      Dan: – zwijgende – neigende

      Komen wij droomen

      Van Mei!

      Van Mei!

      Van Mei!

      Met het laatste couplet hebben zij zich in dichten halven kring tegen den heuvel gevlijd; – zij bewegen nog hun hoofdjes en neerhangende handjes zacht heen en weer, terwijl zij bij de laatste regels in slaap buigen, naast en boven elkaar, zoodat het schijnt alsof de heuvel bebloeid is. – Mei dekt hen met zijn stafje te ruste en gaat langzaam naar het gewas rechts. – De man rijst droomerig uit zijn half liggende houding naast de vrouw; – met een arm om elkanders middel en met de hoofden tegen elkaars schouder geleund, zien zij voor zich uit.

DE MAN

      't Is of mijn hart zich weder heugt

      Die eerst' ontroerde lentedagen

      En ademt in de blijde vlagen

      Van eene bloembedolven jeugd.

DE VROUW

      't Is of mijn oogen mijne jeugd

      En al de sterren wederzagen

      Boven de bloesemende hagen

      Aan alle wegen mijner vreugd!

      Zij maakt haar arm los en ziet rond naar Mei, die op het linker-achterplan gekomen is, terwijl hij de jongeren wekt.

      Maar

Скачать книгу