Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden. Gewin Bernardus

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden - Gewin Bernardus страница 5

Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden - Gewin Bernardus

Скачать книгу

Bard gegroeten:

      “Gij schijnt een aerdsche regenboogh,

      Gekleet met levendige kleuren,

      En tart den hemelschen omhoogh,

      Die hierom nijdigh schijnt te treuren.

      De blaeuwe en purpre en witte druif

      Verciert uw stedekroon en lokken,

      En muskadelle wijngertkuif;

      De vlieten staen met wijngertstokken

      Rontom u, druipende van ’t nat,

      En offren elk hun watervat.”

      “En dan,” zuchtte Holstaff, “zullen wij op Rolandseck aan den getrouwen Ridder denken, die twee jaren uit zijne hermitage op Frauenwerth tuurde, waarin zijne geliefde Hildegond verkwijnde. En dan zullen wij den nacht in het somber en eerwaardig klooster van Nonnenwerth doorbrengen…”

      “Neen,” viel Pols hem in; “daar is het duur en slecht. Belle-Vue te Godesberg is een oneindig beter logement.”

      “Voor het goedkoop moet men nooit in hotels gaan,” zei de Morder, “en al geeft ge handen met geld uit, ’t is er nooit dragelijk, laat staan aangenaam.”

      “Het meest stel ik mij voor,” zei Torteltak, “van Ems en Baden-Baden, die ruime fashionable courzaals, die schitterende bals, en dan bovenal de lieve delicieuse badgasten, die coquette Françaises, die smachtende Duitschen, die levendige Italiënnes. Wacht maar, lieve kinderen! Wij spreken elkander nader:

      “Quand mon coeur a fait un choix,

      La belle doit se rendre.”

      ging hij neuriënde voort, zijne donkere lokken opstrijkende.

      “En dan het Schwartzwald en de Rigi,” ging Veervlug voort.

      “Als de Haarlemmerhout en de Hemelsche Berg maar niet interessanter zijn!” bromde de Morder. “Het zou mij verwonderen, als dat alles zoo heel mooi was.”

      “Als wij daar de zon zien opgaan,” ging Veervlug voort, “en dan langzamerhand die reuzengebergten in volle pracht en majesteit te voorschijn komen, en wij Zwitserland als ware het ééne vallei vol meeren en stroomen aan onze voeten zien.”

      “Dat moet toch nog al een koude expeditie zijn,” zei Pols; “ten minste ik heb wel gehoord, dat de reizigers zich dan van de wollen dekens als jassen bedienen.”

      Veervlug hoorde hem niet, maar ging voort: “O mijne vrienden! als wij na afloop der reis nog eens bij elkander zitten, zooals wij hier zijn.”

      “’t Zal wel wonder zijn, als wij allen behouden terugkomen,” mompelde de Morder.

      “Dan zullen wij ons al die heerlijke tafereelen, die onze oogen aanschouwd hebben, nog eens voor den geest roepen. Dan verplaatsen wij ons nog eens op de Vierwaldstädtersee met haar water, helder als kristal en blauw als het azuur des hemels. Hoe zal dan onze verrukking zijn, als wij maar den naam Zwitserland noemen!”

      Pols maakte een einde aan die uitroepen en bespiegelingen, door aan de vrienden te vragen, of zij van garnalen hielden, en gaf intusschen aan Mijntje den last, om die met de salade en het koude vleesch boven te brengen. Hij zou wel voor een soupétje gezorgd hebben, maar dat zou bezwarend zijn, en zij moesten vroeg op. De vrienden namen in alles genoegen, en na een en ander genuttigd te hebben, legden zij zich in ledekanten, bedsteden en kermis bedden neêr, en Polsbroekerwoud sliep in het volle vertrouwen in, dat de klapperman Mijntje, en Mijntje hem, kwart voor vier ure zou roepen, om klokke zeven op de stoomboot te kunnen zijn.

      Hoofdstuk II

      De stoomboot van Rotterdam naar Nijmegen. – Ontmoetingen met bekende en onbekende personen. – Polsbroekerwoud occupeert zich met vele menschen en zaken. – Torteltak wordt verliefd. – Veervlug heeft onaangenaamheden. – Holstaff weent met de weenende.

      Polsbroekerwoud sliep evenwel weinig. Het denkbeeld van zulk eene reis te aanvaarden was voor den bedaarden burgerman te veel, dan dat hij daarvan het effect niet in zijne droomen zou gewaar worden. Voeg hierbij de garnalen, waarvan hij dol veel hield en die hij copieus gebruikt had, en gij zult u niet verwonderen, dat de man een slapeloozen nacht had, zich gedurig omkeerde, zijn hoofd uit het bed stak, om te zien of de dag nog niet aanbrak, en dan weêr poogde een klein slaapje te nemen. Maar als het hem dan na veel woelens gelukte, dan benauwden akelige droomen zijn geest: nu eens hoorde hij de schel van de stoomboot luiden, en hij kon onmogelijk klaar komen; dan weder kwam Mijntje, zoo hij meende, boven, daar hij wakker genoeg was, om te merken, dat hij nog geheel ontkleed was, en zij zag hem en profond negligé, en Mijntje bloosde, en Joachim zelf bloosde. Met een schrik ontwaakte hij, en gelukkig! hij was alleen, en het was nog donker. Niet voor op het laatst van den nacht sliep hij gerust in, en hij zou zich, met al zijne onrust en bezorgdheid, nog verslapen hebben, indien de nachtwacht niet aan de commissie van Mijntje en het toegezegde kwartje had gedacht. Maar toch, die publieke spreker, die altijd weet, dat hij weinige, en dan nog gewoonlijk slaperige of onopgewekte, toehoorders heeft, verlangt steeds, dat zijne welluidende stem gehoord en zijne vertrouwelijkheid met de stadsklok bekend worde aan wie het maar hooren wil, en bezit de middelen om zijne woorden ingang te doen vinden bij den hardnekkigsten sluimeraar. In ’t kort, Mijntje was spoedig wakker en gekleed; ook Pols ontwaakte, toen de welbekende stem hem wekte, en eenigen tijd daarna zat hij met zijne vrienden aan de ontbijttafel, schoon de meesten bleek zagen, geeuwden, en er een was, die dat vroeg opstaan een akelig reisinconveniënt vond.

      Nu marcheerde het vijftal op. Mijntje kon nauwelijks een traan bedwingen, toen haar brave Heer voor zoo lang wegging, en dacht dat zij het wel eenig zou hebben. Pols vond Mijntje toch eene goede meid; de andere vrienden waren zeer weinig gevoelig voor hare verdiensten, en zeiden dus niets; maar allen stapten zij met stevigen tred naar de stoomboot: Pols zorgde voor de bagage, en nu wachtte men maar met ongeduld, tot het sein van vertrekken zou gegeven worden.

      In de meeste reisbeschrijvingen, die in de laatste jaren het licht zagen, staat aangeteekend, dat een opmerkzaam aanschouwer, bij het vertrek van diligences en stoombooten, veel kan opmerken omtrent karakters van menschen; dat men uit de wijze van afscheidnemen soms het doel der reize kan gissen enz. Zoo zal het nu dan ook geweest zijn, daar de stoomboot, met vele passagiers beladen, ook vele betrekkingen van die passagiers op den kant achterliet; maar daar geen onzer reizigers zich bepaaldelijk heeft bezig gehouden met de waarheid dezer opmerking te onderzoeken, heeft ook geen hunner mij iets bepaalds dienaangaande medegedeeld, hetwelk mij reden genoeg is om er hier niets bepaalds over neêr te schrijven.

      Ik zeide reeds, dat er vele passagiers aan boord waren. Met de meesten occupeerde de hofmeester zich meer dan onze vijf reizigers; sommigen evenwel zullen ons nader bekend worden. Onze vrienden vonden in ’t begin, dat zij zich onderling genoeg konden bezighouden; maar – hoe het aankwam weet ik niet – het discours kwijnde spoedig. Nu en dan keek men naar een medereiziger, die een vreemden pet droeg, of door iets dergelijks attentie trok; men wandelde eens heen en weder; sommigen gingen eens beneden kijken, en zoo geraakten de vrienden langzamerhand uiteen, behalve Pols en Dionysius, daar de laatste in een lange redenering aan den eersten betoogde, dat eene stoomboot niet gauw voortging en een onaangenaam vaartuig was; dat eene diligence dan toch nog beter wijze van vervoer was, en dat men dan zoo geen nood had, dat de ketel sprong. Hij beweerde, dat de boot voor Sliedrecht wel zou vast raken, schoon het water nog al hoog was, en wat dies meer zij van aangename verwachtingen. Joachim luisterde lang, en wederlegde nu en dan eens met goedhartigheid, zonder evenwel ooit zijnen vriend tot andere gedachten te brengen.

      “Maar mijn lieve tijd!” (dit woord “lieve tijd” was een favoriet-woord van Pols, die, nooit vloekende, deze aanroeping aan den Tijd evenwel zeer gepast vond, en daardoor toonde, dat hij van het werkje der Maatschappij Tot Nut van ’t Algemeen, Schuitpraatje over het

Скачать книгу