De Ellendigen (Deel 5 van 5). Victor Hugo
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу De Ellendigen (Deel 5 van 5) - Victor Hugo страница 8
De barricade was sterker dan bij den eersten aanval. Na het vertrek der vijf personen, had men haar nog verhoogd.
Op de waarschuwing van den schildwacht, die den omtrek der Hallen had bewaakt, nam Enjolras, die een overval in den rug vreesde, een ernstig besluit. Hij deed den korten doorgang der steeg Mondétour, die tot hiertoe vrij was gebleven, barricadeeren. Men nam tot dit eind nog langs eenige huizen de steenen uit de straat, zoodat de barricade, die drie straten versperde, in het front der Chanvreriestraat, links de Zwanenstraat en de kleine Truanderie, rechts de straat Mondétour, inderdaad onverwinbaar was. Zij had drie fronten, maar geen uitgang. „’t Is een vesting,” zei Courfeyrac glimlachend, „maar tevens een muizenval.”
Enjolras liet bij de deur der herberg een dertigtal straatsteenen opeenhoopen, die, zeide Bossuet, te veel uit de straat waren genomen.
Thans was de stilte, aan de zijde van waar de aanval moest komen, zoo diep, dat Enjolras ieder zijn verdedigingspost deed hernemen.
Men deelde aan allen een rantsoen brandewijn uit.
Niets is merkwaardiger dan een barricade, die zich tegen een bestorming gereed maakt. Ieder kiest zijn plaats, als in den schouwburg. Men leunt op, men steunt tegen, men verschanst zich achter iets. Sommigen maken zich een stoel van straatsteenen. Men verwijdert zich van een muur, die hindert, men verschuilt zich achter een uitspringenden hoek, die beschermen kan. De linkschen zijn uitmuntend; zij nemen plaatsen, die voor anderen ongemakkelijk zijn. Velen maken zich gereed om zittend te kunnen strijden. Men wil op zijn gemak kunnen dooden en op confortable wijze sterven. In den noodlottigen oorlog van Juni 1848 had een opstandeling, die een onfeilbaar schutter was, zich op het plat van een dak, een armstoel laten brengen, waaruit hij schoot; hij werd hier door het schroot getroffen.
Zoodra de aanvoerder het sein tot het gevecht heeft gegeven, houden alle onregelmatige bewegingen op; geen twist meer onderling, geen oneenigheid, geen afzonderlijke troep; al wat in de gemoederen is, loopt in één punt samen en verandert zich in afwachting van den aanval. Een barricade is vóór het gevaar een chaos, in het gevaar heerscht er de strengste krijgstucht. Het gevaar maakt de orde.
Zoodra Enjolras zijn karabijn met dubbelen loop had genomen en zich bij een soort van schietgat geplaatst had, ’t welk hij zich had voorbehouden, zwegen allen. Een licht knetterend gerucht klonk langs den straatsteenen muur. ’t Waren de hanen der geweren, die werden overgehaald.
Overigens was de houding der strijders fierder en geruster dan ooit; de overmaat van opoffering is een versterking; zij hadden geen hoop meer, maar wanhoop. De wanhoop is het laatste wapen, dat soms overwinning geeft; Virgilius heeft het gezegd. Uiterste hulpmiddelen ontstaan uit uiterste besluiten. Zich tot den dood voorbereiden is soms het middel de schipbreuk te ontgaan, en het deksel der doodkist wordt dan een reddingsplank.
Gelijk den vorigen avond was aller aandacht gericht naar of liever geboeid op het einde der straat, die thans verlicht en zichtbaar was.
Het duurde niet lang. De beweging begon opnieuw duidelijk in de richting van Saint-Leu, maar geleek niet die van den eersten aanval. Ketengerammel, het onrustbarend hotsen van een zwaar voorwerp, het gerinkel van metaal op de straatsteenen, een soort van plechtig geraas kondigde aan, dat een geducht ijzerwerk in aantocht was. Deze oude vreedzame straten, gebouwd voor het vruchtbaar verkeer van belangen en ideeën, en niet voor het schrikkelijk gerol der oorlogswielen, dreunden.
De woeste, strakke blikken der strijders richtten zich op het einde der straat.
Een kanonstuk verscheen.
Artilleristen dreven het stuk voort; het was zonder voorstel; twee artilleristen hielden het affuit opgeheven; vier waren bij de wielen; de anderen volgden met de kruitkist. Men zag de brandende lont rooken.
„Vuur!” riep Enjolras.
De geheele barricade schoot; de losbranding was vreeselijk; een rookwolk overdekte en omhulde het kanonstuk en de manschappen; na eenige seconden verdween de rookwolk, en het kanon en de manschappen kwamen weder te voorschijn; die het geschut bedienden rolden het langzaam, regelrecht en zonder overhaasting voor de barricade.
Niemand was getroffen. Toen richtte de kommandant het stuk, met den ernst en de bedaardheid van een sterrenkundige, die een telescoop richt.
„Bravo, kanonniers!” riep Bossuet.
En de geheele barricade klapte in de handen.
Een oogenblik later stond het kanon in het midden der straat, schrijlings op de goot, en richtte zijn vreeselijken mond tegen de barricade.
„Nu aan ’t werk!” riep Courfeyrac. „Ziedaar den bullebak. Na den oorveeg, de vuistslag. Het leger steekt zijn grooten klauw naar ons uit. De barricade zal geducht geschud worden. Het geweer tast en beproeft, het kanon grijpt en bijt.”
„’t Is een achtponder, nieuw model en van brons,” voegde Combeferre er bij. „Zulke stukken zijn onderhevig aan springen, wanneer men meer dan tien deelen tin op honderd deelen koper neemt. Te veel tin maakt ze te week. Daardoor komt het, dat er zich blaadjes en gaatjes in den loop vormen. Ten einde dit gevaar te voorkomen en de lading te kunnen versterken zou men misschien tot de handelwijze der veertiende eeuw moeten terugkeeren, namelijk een reeks van gesoldeerde stalen ringen om het stuk leggen.”
„In de zestiende eeuw,” merkte Bossuet op, „had men gegleufde kanonnen.”
„Ja,” antwoordde Combeferre, „dit vermeerdert wel de werpkracht, maar vermindert de juistheid van het schot. Wanneer men op korten afstand schiet, heeft de kromme lijn niet de gewenschte juistheid, de parabool is te groot, de weg dien het werptuig volgt is niet recht genoeg om te treffen. Dit gebrek aan spanning van de kromme lijn van het werptuig der gegleufde kanonnen in de zestiende eeuw ontstond door de zwakke lading, welke deze soort van kanonnen vorderen, zoowel voor het behoud der affuiten als anderszins. Kortom, het kanon, deze despoot, kan niet wat het wil; kracht is een groote zwakheid. Een kanonskogel legt slechts zeshonderd mijlen in het uur af; het licht zeshonderd mijlen in een seconde. Zoo groot is het overwicht van Jezus Christus op Napoleon.”
„Laadt opnieuw,” zei Enjolras.
Hoe zou zich de bekleeding der barricade onder den kogel houden? Zou men bres schieten? Dit was de vraag. Terwijl de opstandelingen hun geweren weder laadden, laadden de artilleristen het kanon.
De angst was groot in de barricade.
Het schot ging af en donderde.
„Present!” riep een vroolijke stem.
Juist op het oogenblik, dat de kogel tegen de barricade sprong, sprong Gavroche er in.
Hij kwam van den kant der Zwanenstraat en was vlug over de nevenbarricade tegenover de stegen der kleine Truanderie geklauterd.
Gavroche had meer uitwerking in de barricade dan de kogel.
De kogel had zich in het puin begraven en hoogstens een wiel van den omnibus verbrijzeld, en de oude kar van Anceau stuk geschoten, ’t geen de barricademannen, toen zij het zagen, in lachen deed uitbarsten.
„Gaat zoo voort,” riep Bossuet tot de artilleristen.
Achtste hoofdstuk
De artilleristen nemen het ernstig op
Men omringde Gavroche.
Maar hij had den tijd niet, iets te verhalen. Marius nam hem huiverend ter zijde en vroeg: