Pisa. De Aarde en haar Volken. Unknown
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Pisa. De Aarde en haar Volken - Unknown страница 2
Maar in dat tijdperk, waarin Pisa op schier ieder gebied Genua en Venetië overstraalde, valt de stichting van de drie grootsche monumenten, de Domkerk, de Scheeve Toren en de Doopkapel.—In de geschiedenis van de toskaansche kunst geeft Pisa haar naam aan de eerste der drie groote perioden, die na den ondergang der klassieke beschaving op elkander zijn gevolgd. Florence is de stad van de Renaissance; Siena vertegenwoordigt het tijdvak der gothiek; te Pisa aanschouwt men den romaanschen stijl in al zijn pracht en zuiverheid.
De monumenten, in deze periode door de Pisanen gesticht, zijn niet alleen de rijkste, maar ook de volmaaktste van dien tijd. De naburige steengroeven van Serravezza, van Carrara, van Massa, leverden het fraaiste witte marmer, dat men wenschen kon. Om den glans en de schoonheid van deze uitmuntende edele bouwstof nog te beter te doen uitkomen, gebruikte men daarnevens, in kunstrijke afwisseling en schakeering, zwart en gekleurd marmer van allerlei verwe. In- en uitwendig schitterde de dom van Pisa—en schittert ten deele nog—in de rijkste kleurenpracht; overal zijn de wanden ingelegd met verschillende marmersoorten, die geometrische figuren, sterren, cirkels, driehoeken vormen. De vloer was bekleed met een rijk mozaïek, eene navolging van de prachtige oostersche tapijten (deze soort van mozaïek is bekend onder den naam van opus alexandrinum), waarvan nu nog enkele fragmenten onder den koepel over zijn. En met dezen rijkdom der materialen wedijverde de sierlijkheid der vormen. In meest alle gebouwen te Pisa merkt men een streven op om de verschillende doelen der constructie goed te doen uitkomen. De muurvakken, de massieve pijlers van een vroeger tijdperk worden vervangen door een vernuftig stelsel van arkaden en rondbogen, door zuilen gedragen, die zich met onberispelijke regelmatigheid ontwikkelen, zonder den indruk van eentonigheid te weeg te brengen. Deze kunst is nog statig en ernstig, maar al het plompe en ruwe heeft zij afgelegd.
Wij hebben hier dien eersten bloeitijd der middeleeuwsche kunst, zoo treffend schoon door Taine geteekend, waar hij in zijne Voyage d'Italie zegt: “Eene renaissance vóór de Renaissance, eene tweede, bijna zuiver antieke ontluiking van de antieke beschaving, een vroeg ontwikkeld en volledig besef van de gezonde, gelukkige schoonheid, eene lentebloem na een sneeuwlaag van zes eeuwen: ziedaar de denkbeelden en uitdrukkingen, die onwillekeurig oprijzen in den geest en zweven op de lippen. Alles is marmer, wit marmer, waarvan de smettelooze blankheid schitterend uitkomt tegen de blauwe lucht. Overal groote degelijke vormen: de koepel, de breede muren, de in juist evenwicht gehouden verdiepingen, de stevige grondslag van het ronde of vierkante gebouw; maar deze aan de antieke wereld ontleende vormen, zij overkleeden ze, als een oude boomstam waarover zich een sluier van Bladzijde 20jeugdig groen weeft, met de scheppingen van hun eigen vernuft, een reeks van smaakvolle zuiltjes en bogen; en te vergeefs zoekt ge naar woorden, om de oorspronkelijkheid, de bekoring van deze herboren architektuur naar waarde te prijzen.”
Al spoedig doet de school van Pisa haar invloed ook naar buiten gelden: het grootste gedeelte van Toskane volgde weldra het hier gegeven voorbeeld. Te Lucca zijn een half dozijn kerken niet anders dan eene herhaling van de architektonische motieven der kathedraal van Pisa. De kathedralen te Prato en te Empoli; verschillende kerken te Pistoja; de Pieve te Arezzo; de doopkapel te Florence, de kerk van San-Miniato in de nabijheid dier stad, de Badia van Fiesole:—al deze kerken, uit de twaalfde eeuw dagteekende, zijn in denzelfden stijl ontworpen, met dit onderscheid alleen dat de florentijnsche kunstenaars aan hunne monumenten meer fijnheid, die van Pisa meer relief en kleur geven.
De kenmerkende eigenschap van deze gebouwen is het streven naar nauwkeurigheid, naar regelmaat en zuiverheid; het verstand heeft blijkbaar den voorrang boven de fantazie. In de gothische architektuur is juist het omgekeerde het geval. Wij hebben te doen met eene eenigszins koude, maar bij uitnemendheid edele kunst, die overal den invloed verraadt van de antieke modellen. Beschouw aandachtig de doopkapel te Florence: welk een soberheid in de keus der middelen om afwisseling en schakeering te verkrijgen! Een bescheiden pilaster, zeer sober inlegwerk: ziedaar alles. De toskaansche architektuur stond toen ongetwijfeld dichter bij de Renaissance dan tweehonderd jaren later, tegen het einde van de vijftiende eeuw, na Orcagna en vóór Brunellesco.
De laatste periode van de geschiedenis van Pisa wordt bijna geheel ingenomen door hare worsteling met Florence en de herhaalde veeten en oorlogen harer burgers onderling, die zich in twee partijen splitsten. Deze partijen schaarden zich ook hier, zij het ook onder eigen namen, onder de banier der Ghibellijnen en der Welfen: in den grond der zaak gold het mede te Pisa minder de tegenstelling tusschen Keizer en Paus, dan wel die tusschen demokratie en aristokratie. In den loop der veertiende eeuw zien wij telkens nieuwe machthebbers—tyrannen zou de grieksche oudheid hen hebben genoemd, de echte telgen der demokratie, die zij overal en altijd voortbrengt, optreden, die zich van het hoogste gezag meester maken, korter of langer tijd regeeren en met meer of minder geluk de vijanden der republiek bekampen en haar grondgebied verdedigen of zelfs uitbreiden. Zoo werd voor een poos Lucca aan de macht van Pisa onderworpen; zoo werd telkens en telkens weer, met afwisselenden uitslag, de kamp met Florence hervat; zoo wist de republiek, in de laatste helft der veertiende eeuw, onder de heerschappij van Piëtro Gambacorti, zelfs tegenover den Keizer hare zelfstandigheid te handhaven. Piëtro werd in 1392 door zijn vriend Giacomo Appiano vermoord; Giacomo nam zijne plaats in maar stierf reeds zes jaren later. Zijn zoon Gherardo verkocht in 1399 Pisa met haar gebied aan Giovanni Galeazzo Visconti, hertog van Milaan. De hertog gaf de stad aan zijn natuurlijken zoon Gabriële, die haar in 1405 aan haar gezworen vijandin, aan Florence, verkocht. Wel stonden de verontwaardigde burgers op en riepen Giovanni Gambacorti, een neef van Piëtro, uit de ballingschap terug, om zich aan hun hoofd te stellen; maar reeds in het volgende jaar moest de fiere stad, door honger tot overgave gedwongen, zich aan Florence onderwerpen; de helft harer burgers nam de wijk naar elders. Met bitteren wrok droeg Pisa het gehate juk de Florentijnen; wel mocht Lorenzo il Magnifico, in 1472, hare universiteit herstellen, de nog altijd bloedende wonde werd daardoor niet genezen. Nauwelijks was dan ook, in 1494, de koning van Frankrijk, Karel VIII, op zijn avontuurlijken tocht in Toskane verschenen, of in Pisa ontwaakte nog eenmaal de oude energie: zij kwam in opstand tegen Florence, riep de bescherming des Konings in, en wist, met behulp van fransche troepen, in een bloedigen krijg, hare onafhankelijkheid en haar vroeger gebied te herwinnen. Vergeefs beproefde Florence in 1499, nog eens in 1504 en nogmaals in 1505, de heldhaftige stad tot onderwerping te dwingen; eerst in 1509 moest Pisa, door honger geteisterd, zich wederom voor haar overmachtige mededingster buigen. Deze geweldige inspanning had hare laatste krachten uitgeput; het oude Pisa had geleefd en schikte zich tot den langen, zwijgenden slaap, waarin wij de uitgestorven stad nog heden gedompeld vinden.
En nu, nu wij een blik geworpen hebben op haar roemrijk verleden,