Held, Verrader, Dochter . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Held, Verrader, Dochter - Морган Райс страница 3
“Ze maken ons allemaal af. We moeten vluchten.”
Akila hoorde hen. Hij kon zelfs begrijpen wat ze wilden doen. Vluchten was logisch. Vluchten nu het nog kon. Hun schepen in een konvooi krijgen en gaan, langs de kust, tot ze zich los konden maken en terug naar Haylon konden varen.
Een deel van hem wilde dat ook doen. Misschien zouden ze, als ze Haylon konden bereiken, zelfs veilig zijn. Felldust zou zien wat voor troepen ze hadden, hoe goed hun havens waren beveiligd, en ze zouden wel twee keer nadenken voor ze achter hen aankwamen.
In elk geval een tijdje.
“Vrienden,” riep hij, luid genoeg zodat iedereen op het schip hem kon horen. “Jullie zien de dreiging die op ons wacht, en ja, ik hoor degenen die willen vluchten.”
Hij spreidde zijn handen om het gemompel dat volgde te sussen.
“Ik weet het. Ik hoor jullie. Ik heb met jullie gevaren en jullie zijn geen lafaards. Niemand kan het tegendeel beweren.”
Maar als ze nu op de vlucht sloegen, zou men hen wel lafaards noemen. Akila wist dat. Ze zouden het de krijgers van Haylon kwalijk nemen, ondanks alles dat ze hadden bereikt. Maar dat wilde hij niet zeggen. Hij wilde zijn mannen niet dwingen om dit te doen.
“Ik zou ook liever vluchten. Wij hebben ons deel gedaan. We hebben het Rijk verslagen. We verdienen het om naar huis te gaan, in plaats van hier te blijven en te sterven voor het doel van anderen.”
Zoveel was wel duidelijk. Ze waren hier tenslotte pas gekomen nadat Thanos erom had gesmeekt.
Hij schudde zijn hoofd. “Maar dat zal ik niet doen. Ik zal niet vluchten als dat betekent dat ik de mensen die op me rekenen in de steek moet laten. Ik zal niet vluchten nu we weten wat er met de mensen van Delos zal gebeuren. Ik zal niet vluchten, want wie zijn zij?”
Hij wees naar de naderende vloot, en veranderde het toen in een grof gebaar. Dat kreeg zijn mannen in elk geval aan het lachen. Mooi, ze konden nu wel wat lol gebruiken.
“De waarheid is dat het kwaad een zorg is van iedereen. Als een man mij zegt dat ik moet knielen of sterven, dan stomp ik hem in zijn gezicht!” Ze lachten harder. “En niet omdat hij me bedreigt. Maar omdat het soort man dat mensen vertelt om te knielen gewoon een stomp verdient!”
Dat leverde gejuich op. Het leek erop dat Akila dit goed beoordeeld had. Hij gebaarde naar de plek waar een verkenningsschip lag, dat aan zijn vlaggenschip was vastgebonden.
“Dat is er één van ons,” zei Akila. “Ze hebben hem en zijn crew te pakken gekregen. Ze hebben hem geslagen tot ze bloed zagen. Ze hebben hem aan het roer gebonden en zijn ogen uitgestoken.”
Akila zweeg even om dat te laten bezinken.
“Dat hebben ze gedaan omdat ze dachten dat ze ons bang konden maken,” zei Akila. “Dat hebben ze gedaan omdat ze dachten dat we dan wel zouden vluchten. Ik zeg dat als een man één van mijn broeders zo behandeld, ik hem wil afmaken als de hond die hij is!”
Dat leverde gejuich op.
“Ik zal jullie echter niet dwingen,” zei Akila. “Als je naar huis wil… nou, niemand kan zeggen dat je dat niet verdiend hebt. En als ze je komen halen, is er misschien nog iemand over om te helpen.” Hij haalde zijn schouders op. “Ik blijf. Als het moet, blijf ik alleen. Da ga ik op de steiger staan, en dan kunnen ze één voor één bij me langskomen voor een pak slaag.”
Hij keek om zich heen en staarde naar mannen die hij kende, naar broeders van Haylon en bevrijde slaven, dienstplichtigen die vrijheidsstrijders waren geworden, en mannen die waarschijnlijk begonnen waren als rovers.
Hij wist dat als hij deze mannen vroeg om met hem mee te vechten, de meesten van hen het niet zouden overleven. Waarschijnlijk zou hij de watervallen in heuvels van Haylon nooit meer zien. Waarschijnlijk zou hij sterven, en niet eens weten of wat hij had gedaan genoeg was om Delos te redden. Een deel van hem wenste toen dat hij Thanos nooit had ontmoet, dat hij nooit door dit grotere verzet was meegesleurd.
Toch trok hij zichzelf omhoog.
“Ben ik straks in mijn eentje, makkers?” vroeg hij. “Moet ik het straks in mijn eentje tegen die stenen dwazen opnemen?”
Een luid “Nee!” galmde over het water. Hij hoopte dat de vijandelijke vloot het gehoord had. Hij hoopte dat ze het gehoord hadden, en hij hoopte dat ze doodsbang waren.
De goden wisten dat hij dat was.
“Goed dan, makkers,” bulderde Akila, “naar de riemen. We hebben een strijd te winnen!”
Hij keek toe hoe zijn mannen naar de riemen renden, en hij was nog nooit zo trots op hen geweest. Hij begon na te denken, bevelen te geven. Er moesten berichten naar het kasteel worden verstuurd, er moesten voorbereidingen worden getroffen.
Akila kon het waarschuwende geluid van de klokken al uit de stad horen komen.
“Jullie twee, hijs de signaalvlaggen! Scirrem, ik wil kleine boten en teer voor vuurschepen bij de havenmond! Praat ik hier tegen mezelf?”
“Misschien wel,” riep de zeeman terug. “Ze zeggen dat gekken dat wel vaker doen. Maar ik zal ervoor zorgen.”
“Je weet dat je in een echt leger met de zweep had gekregen?” kaatste Akila terug, maar hij zei het glimlachend. Dat was het vreemde als je op het randje van de strijd stond. Ze waren nu zo dicht bij de dood, en toch was dit het moment dat Akila zich het meest levend voelde.
“Nu, Akila,” zei de zeeman. “Je weet dat ze ons nooit tot een echt leger zouden toelaten.”
Akila lachte, en niet alleen omdat het waarschijnlijk waar was. Hoeveel bevelhebbers konden zeggen dat ze niet alleen het respect van hun mannen hadden, maar ook echte vriendschap? Hoeveel bevelhebbers konden hun troepen vragen om zichzelf de strijd in te werpen, niet uit loyaliteit, of angst, of discipline, maar omdat zij het hen vroegen? Akila vond dat hij daar in elk geval trots op kon zijn.
Terwijl de zeeman er vandoor ging, had hij nog meer bevelen uit te delen.
“Zodra we weg zijn, moeten we de havenketting omhoogtrekken,” zei hij.
Eén van de jonge zeemannen kreeg een bezorgde blik in zijn ogen. Akila kon zijn angst zien. Dat was niet meer dan normaal.
“Als we de ketting omhooghalen, betekent dat dan dat we ons niet meer in de haven kunnen terugtrekken?” vroeg de jongen.
Akila knikte. “Ja, maar wat zou dat voor zin hebben, ons terugtrekken in een stad die aan de open zee ligt? Als we daar falen, denk je dan dat we ons veilig in de stad kunnen verbergen?”
Hij zag de jongen daarover nadenken. Hij probeerde waarschijnlijk uit te vogelen waar de veiligste plek zou zijn. Het was dat, of hij wenste dat hij zich hier nooit voor had opgegeven.
“Als je wil kun je meehelpen om de kettingen omhoog te hijsen,” bood Akila aan. “En daarna naar de katapulten. We hebben goede mensen nodig om ze af te vuren.”
De jongen schudde zijn hoofd. “Ik blijf. Ik vlucht niet voor hen.”
“Je