Een Juweel Voor Vorsten. Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Juweel Voor Vorsten - Морган Райс страница 7
“En wat als we weg willen?” vroeg Cora.
Emeline keek om. “Waarom zou iemand hier weg wíllen? Jij niet, toch?”
Toen deed ze het ondenkbare en dook zonder het te vragen in de gedachten van haar vriendin. Daar voelde ze twijfel, maar ook hoop dat het allemaal goed zou komen. Cora wílde wel blijven. Ze wilde alleen niet als een gekooid dier leven. Ze wilde zich niet gevangen voelen. Emeline kon dat wel begrijpen en ze ontspande zich. Cora zou blijven.
“Ik wil niet weg,” zei Cora, “maar… ik moet zeker weten dat dit niet allemaal een truc is, of een soort van gevangenis. Ik wil niet nog een keer mijn vrijheid opgeven.”
“Dat doe je niet,” zei Vincente. “We hopen dat je blijft, maar als je ervoor kiest om te vertrekken dan vragen we je alleen om onze geheimen te bewaren. Die geheimen beschermen Steenhuis, nog meer dan de mist, nog meer dan onze krijgers. Goed, ik laat jullie alleen zodat jullie kunnen bijkomen. Als jullie klaar zijn, kom dan naar het ronde huis in het midden van het dorp. Flora runt de eetzaal en er is genoeg eten voor jullie.”
Hij vertrok en Emeline en Cora bekeken hun nieuwe huisje.
“Het is klein,” zei Emeline. “Ik weet dat je gewend bent aan een paleis.”
“Ik sliep in welke hoek van het paleis ik dan ook kon vinden,” merkte Cora op. “Vergeleken met een voorraadkast of lege nis is dit enorm. Maar het heeft wel werk nodig.”
“Dat moet ons wel lukken,” zei Emeline, die al volop mogelijkheden zag. “We zijn half het koninkrijk doorgereisd. We kunnen vast wel een huisje leefbaar maken.”
“Denk je dat Kate of Sophia hier ooit zullen komen?” vroeg Cora.
Emeline had zich hetzelfde afgevraagd. “Ik denk dat Sophia het druk zal hebben in Ishjemme,” zei ze. “Met een beetje geluk heeft ze haar familie gevonden.”
“En jij hebt de jouwe gevonden, soort van,” zei Cora.
Dat was waar. De mensen hier waren dan wel geen bloedverwanten, maar ze voelden wel als familie. Ze hadden dezelfde haat ervaren, dezelfde drang om zich te verbergen. Er hier konden ze er voor elkaar zijn. Emeline had nog nooit iets gehad dat dichter in de buurt kwam van een familie.
En Cora was ook familie. Emeline wilde niet dat ze dat vergat.
Emeline knuffelde haar. “Dit kan voor ons beide een familie zijn, denk ik. Een plek waar we allebei vrij kunnen zijn. Een plek waar we allebei véílig kunnen zijn.”
“Het idee van veilig zijn bevalt me wel,” zei Cora.
“Het idee dat we niet meer op zoek hoeven bevalt míj wel,” antwoordde Emeline. Ze had er inmiddels wel genoeg van om altijd maar onderweg te zijn. Ze keek omhoog. “We hebben een dak boven ons hoofd.” Na zo lang gereisd te hebben, leek dat een luxe.
“We hebben een dak boven ons hoofd,” stemde Cora in. “En een familie.
Het voelde vreemd dat ze het eindelijk konden uitspreken. Het was genoeg. Meer dan genoeg.
HOOFDSTUK VIER
Weduwe Koningin Mary van het Huis van Flamberg zat in haar ontvangstruimte en worstelde om haar woede in bedwang te houden. Woede om de vernedering van de afgelopen vierentwintig uur, woede om de manier waarop haar lichaam haar verraadde en haar bloed liet ophoesten in haar kanten handdoek. En bovenal woede om haar zoons, die niet deden wat hen gevraagd werd.
“Prins Rupert, uwe majesteit,” kondigde een bediende aan. Haar oudste zoon walste de ruimte binnen en zag eruit alsof hij lof verwachtte voor wat hij had gedaan.
“Wilt u me feliciteren met mijn overwinning, moeder?” zei Rupert.
De Weduwe sprak op een ijzige toon. Dat was het enige dat haar ervan weerhield om tegen hem te schreeuwen. “Het is gebruikelijk om te buigen.”
Dat was in elk geval genoeg om Rupert op te doen kijken. Hij staarde haar aan met een mengeling van schrik en angst, waarna hij kort naar haar boog. Mooi. Hij moest weten dat zij nog altijd degene was die hier regeerde. Dat leek hij de laatste dagen vergeten te zijn.
“Dus je wilt dat ik je feliciteer, begrijp ik dat goed?” vroeg de Weduwe.
“Ik heb gewonnen!” zei Rupert. “Ik heb de invasie teruggedrongen. Ik heb het koninkrijk gered.”
Hij deed het klinken alsof hij een ridder was die net was teruggekeerd van een belangrijke queeste. Nou, die dagen waren allang vervlogen.
“Door je eigen roekeloze plan te volgen in plaats van wat we hadden afgesproken,” zei de Weduwe.
“Het heeft gewerkt!”
De Weduwe deed haar best om zichzelf te beheersen, in elk geval voor nu. Al werd dat met de seconde lastiger.
“En jij denkt dat de strategie die ik koos niet gewerkt zou hebben?” wilde ze weten. “Jij denkt dat ze niet door onze verdediging waren gebroken? Jij denkt dat ik trots moet zijn op de slachtpartij dat je veroorzaakt hebt?”
“Een slachtpartij van vijanden, en van degenen die weigerden te vechten,” antwoordde Rupert. “Denkt u dat ik de verhalen niet heb gehoord over wat ú heeft gedaan, moeder? Over de moorden op de aristocraten die de Danses steunden? Over uw overeenkomst met de kerk van de Gemaskerde Godin, die daardoor alles mogen doden dat zij als kwaadaardig beschouwen?”
Ze zou haar zoon die dingen niet met elkaar laten vergelijken. Ze wilde niets horen over de noodzakelijke acties in het verleden, zeker niet van een jongen die tot kort geleden nog een baby in haar armen was.
“Dat waren andere tijden,” zei ze. “We hadden geen andere keus.”
“We hadden nu ook geen andere keus,” snauwde Rupert.
“We hadden een keus waarbij onze mensen niet afgeslacht hoefden te worden,” antwoordde de Weduwe kil. “Een keuze waarbij de meest waardevolle akkers van het koninkrijk behouden bleven. Je hebt het Nieuwe Leger verdreven, maar mijn plan had hen kunnen verwoesten.”
“Sebastians plan was dwaas. Dat zou u gezien hebben als u niet zo blind was voor zijn gebreken.”
Dat was de tweede reden waarom de Weduwe zo kwaad was. De voornaamste reden, de reden die ze nog niet ter sprake had gebracht omdat ze wist dat ze zou exploderen als ze erover begon.
“Waar is je broer, Rupert?” vroeg ze.
Hij probeerde de vermoorde onschuld te spelen. Inmiddels zou hij wel moeten weten dat dit niet werkte bij haar.
“Hoe moet ik dat nu weten, moeder?”
“Rupert, de laatste keer dat Sebastian is gezien was hij bij de haven en probeerde hij een schip naar Ishjemme te vinden. Jij bent persoonlijk naar hem toegegaan om hem tegen te houden. Dacht je soms dat ik geen spionnen had?”
Ze keek toe terwijl hij probeerde te bedenken wat hij nu moest zeggen. Dit deed hij al sinds hij klein was. Hij probeerde zijn woorden zo te formuleren dat hij de boel kon manipuleren en zijn zin kon krijgen.
“Sebastian