Eene schitterende «carrière». Brink Jan ten

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Eene schitterende «carrière» - Brink Jan ten страница 4

Eene schitterende «carrière» - Brink Jan ten

Скачать книгу

in. Willemien plooide haar mond tot een vroolijken glimlach, en zag André vragend aan terwijl ze sprak:

      „Je weet,” – zei ze, – „dat we heel wat ruimte hebben thuis voor zulk een partij. De achterkamer met de suite is groot genoeg om te dansen, en in de voorkamer zouden wij kunnen soupeeren…”

      „Dansen moet geen hoofdzaak worden!” – viel Kee in. – „Daar zouden de zilveren bruid en bruidegom niet veel aan hebben! Neen, er moet iets aardigs, iets amusants bedacht worden! André zal wel wat weten!”

      „Laat ons dan comedie spelen!” – riep Willemien.

      „Als we er maar talent voor hebben!” – merkte André op.

      „Talent zullen we hebben, als jij ons helpt!”

      „Met het grootste plezier! Ik zal je helpen! Maar er is veel noodig voor zoo'n onderneming. Vooreerst een geschikt stuk of stukje…”

      „Dat kun jij wel schrijven, André!”

      „Ja, maar dat gaat zoo gemakkelijk niet! Op een zilveren bruiloft moet men altijd geest hebben voor tien, en dat zal niet gelukken!”

      „Niet gelukken?”

      Willemien vroeg dit met eene verontwaardiging zoo ongeveinsd, dat André plotseling hartelijk lachte.

      „Neen, maak nu geen zwarigheid, André!” – vermaande Kee. – „Je kunt, als je maar wilt! Ik vind het idée van comedie spelen heel goed. We zullen je alles vertellen van papa en mama! Dat zal je te pas komen in je stuk. En dan, dat de oude heer den tiendaagschen veldtocht heeft meegemaakt … nadat hij pas twee jaren getrouwd was … en allerlei grappige scènes…”

      „Ja, maar, André! je moet voor ons altemaal eene rol maken, en voor de meisjes thuis ook … en je moet mooie kostumen bedenken en dan nog een paar verrassingen!”

      De jonkman keek met grappige verlegenheid naar de reusachtige boomen boven zijn hoofd, en riep:

      „Alles goed en wel! Ik zal er eens ernstig over denken, dames! Maar ik geloof, dat jelui de moeilijkheden van zoo'n onderneming te gemakkelijk wegredeneert! Stel, bij voorbeeld dat ik een stuk fabriceer, dan moeten er primo acteurs zijn…”

      „Heel goed!” – viel Willemien in. – „Je hebt vooreerst vijf dames De Milde…”

      „Dat vind ik verrukkelijk, maar de vraag is, of ik zooveel damesrollen kan creëeren!” – riep André lachend. – „Ik moet ook eenige heeren hebben!”

      „Kom, kom, geen bezwaar! We kunnen Kees Tulk vragen, en jij speelt natuurlijk mee, André! Wil je soms nog een derde heer, dan zal ik zelf optreden! Wat denk je daarvan?”

      Willemien had gehoopt meer plezier van haar voorstel te beleven. André schudde het hoofd, terwijl hij haar met comischen ernst aanzag. Zulk een travesti scheen hem een waagstuk! Daarom poogde hij de zwarigheid uit den weg te ruimen, en zei schielijk

      „Nu, dat is van later zorg! Maar, als het stuk er is, dan moeten we onophoudelijk repeteeren, en waar zullen we dat doen…”

      „Bij ons, dat spreekt van zelf! Laat dat maar aan mij over! Ik zal mama wel het een of ander zeggen.”

      Willemien sprak zoo beslist, dat hare oudste zuster er vreemd van opzag. Toch vond Kee goed met een flinken hoofdknik alles toe te geven.

      De drie jongelieden waren den grooten rijweg genaderd, en besloten naar de tent terug te wandelen, daar zij geene muziek meer hoorden, en begrepen, dat het concert afgeloopen was. Op het punt van zich om te keeren greep Willemien plotseling als door eene hevige gemoedsbeweging overweldigd den arm van André en fluisterde:

      „Kijk, dáar, dáar!”

      André zag naar de aangewezen richting, en bespeurde een ordinair huurrijtuig met ééne dame er in langzaam voortrollend te midden der fraaie equipages.

      De dame lette weinig op de wandelaars, naar het scheen. Zij staarde peinzend naar het bladerendak boven haar hoofd, terwijl zij achteloos eene zilvergrijze parasol in de linkerhand hield. Zij was statig maar smaakvol in lichten rouw gekleed. De hoed van fijn zwart stroo was met lange, breede lichtpaarse linten onder de kin vastgeknoopt en bedwong nauwelijks een schat van glinsterende, donkerbruine krullen, die over schouders en rug golfden. Het gelaat dier vrouw was innemend, hare donkere, schitterende oogen fonkelden met hartstochtelijken gloed. De voorbijgangers vestigden nieuwsgierige of bewonderende blikken op het rijtuig.

      Willemien kneep André in den arm, en riep

      „Daar heb je onze mevrouw! Dat is mevrouw De Huibert!”

      TWEEDE HOOFDSTUK.

      Het huishouden van een „bachelor”

      Des Zondagsmorgens liet Van Pommeren met kerkelijken ijver de valgordijnen voor de groote ruiten van den winkel hangen. Geen boos voorbijgangersoog mocht dan den blik naar binnen slaan, om al de weelde der pas voltooiden zwarte rokken, uniformjassen, zomerpantalons en witte vesten te aanschouwen. Van heel de glorie der weidsche kleermakerszaak was thans niets zichtbaar als de groote vergulde letters op de ramen en het wapenschild boven den hoofdingang van den winkel.

      Op de ramen las men: Emile van Pommeren, fils, fournisseur de la Cour. Niemand kon met grooter ingenomenheid dit opschrift ontcijferen dan de eigenaar zelf. Die kleine zwierig gekleede heer in 't zwart met parelgrijze handschoenen, die daar langzaam door de Hoogstraat komt aanwandelen, is de hoogstachtbare heer Emile van Pommeren in eigen eleganten persoon. Het is halftwaalf, hij komt uit de kerk; uit de Waalsche kerk natuurlijk. Een fournisseur de la Cour, die een ziertje achting voor zich zelven koestert, komt in geene andere.

      Dezelfde Augustuszon, welke dien eigen middag op de verschoten parasols der dames De Milde zal blaken, als zij met hun vriend Mr. André de Witt complotten zullen smeden voor de zilveren bruiloft harer ouders – diezelfde Augustuszon valt nu met volle strafheid op de welafgeschuierde gestalte van den talentvollen maître tailleur Van Pommeren. In Augustus 1853 had men de taalkundige ketterij nog niet oogluikend doen voortwoekeren, waardoor het eenvoudige bijvoeglijk naamwoord: net later eene geheel nieuwe en allerburgerlijkste beteekenis kreeg – desniettemin zou men met volkomen gewetensrust hebben kunnen volhouden, dat deze mooi opgedirkte kleermakersbaas een der „netste” menschen uit de residentie mocht geschat worden. Hij staat nu stil voor het kapitale huis, waarin de zaak van Emile van Pommeren, fils, is gevestigd.

      Met groote teederheid neemt hij den voorgevel op, en glimlacht tegen het blinkende wapenschild boven de deur. „Midden in de Hoogstraat” … „de beste stand” … „kranig,” „heel kranig!” – mompelt de nette man. Van Pommeren heeft een levendig besef van zijne hooge beteekenis als staatsburger en Hagenaar. Welk eene „clientèle” kwam zich niet bij hem voorzien van de heerlijkste zomer- en winterkostumen! De voornaamste edelen der residentie, zelfs de Minister van Marine, pleegden zijn kunstenaarssmaak te volgen! Inderdaad, niemand twijfelde aan de „sierlijkheid” van de „coupe” zijner meesterstukken, dat wil zeggen, van de voorwerpen, die in zijne „ateliers” werden vervaardigd. Van Pommeren, fils, „dirigeerde”, hij stond te hoog voor practischen arbeid.

      Terwijl hij vlak voor zijn huis een oogenblik toeft, tintelen de kleine oogjes van plezier. Hij richt zich omhoog, plaatst zich op zijne teenen, om zijn paleis recht goed in oogenschouw te nemen. De in het zonnelicht glinsterende hoed valt bijna van het met geurige pommade gezalfde hoofd, maar hij blijft tevreden knikken. De eerste verdieping met aparten opgang is verhuurd aan een uitmuntend „locataire”. Zie maar! – aan den

Скачать книгу