Alleen de dappere. Морган Райс

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Alleen de dappere - Морган Райс страница 4

Alleen de dappere - Морган Райс

Скачать книгу

nooit weten dat jij degene was die op het paard zat en ze zullen nog steeds naar mij op zoek zijn.”

      Royce wist zeker dat het zou werken. Als de varkenshoeder de vijand voor kon blijven, zou hij veilig zijn zodra ze hem niet meer zagen.

      “En dat is het enige wat ik hoef te doen?” vroeg de varkenshoeder. Royce zag dat hij erover nadacht.

      “Je hoeft ze alleen maar weg te leiden van de dorpen,” zei hij. “Ik moet terug naar dat van mij en jij kunt naar het jouwe terugkeren zodra je ze hebt afgeschud.”

      “Dus je bent gewoon op zoek naar een manier om weg te komen met moord?” vroeg de jongen.

      Royce begreep hem wel. De varkenshoeder wilde niet medeplichtig zijn aan zo’n harteloze daad. Maar dat was het niet. Het was geen harteloze daad geweest, ook niet op het moment dat hij de speer had geworpen.

      “Ze onderdrukken ons op elke mogelijke manier,” zei Royce. “Ze pakken ons alles af en ze geven nooit iets terug. De hertog nam de vrouw van wie ik hou van me af en gaf haar aan zijn zoon. Hij zette me gevangen op een eiland waar ik jongens van mijn leeftijd afgeslacht zag worden. Ik moest tot de dood vechten in de Krochten! Het is tijd dat we dingen veranderen. Het is tijd dat we ons leven beter maken.”

      Hij zag de jongen nadenken.

      “Als ik niet terugkeer naar mijn dorp zullen er een hoop mensen sterven,” zei Royce. “Maar als ik ga en zij mij volgen, zullen er nog meer de dood vinden. Ik heb je hulp nodig.”

      De varkenshoeder deed een stap naar voren. “Krijg ik hiervoor betaald?”

      Royce spreidde zijn handen. Hij had niets. “Als ik je na afloop weer kan vinden, zal ik een manier vinden om je terug te betalen. Hoe kan ik je vinden?”

      “Ik ben Berwick, uit Upper Lesham.”

      Royce knikte en dat leek genoeg te zijn voor de varkenshoeder. Hij pakte de teugels aan, besteeg het paard, spoorde het aan en reed tussen de bomen door, in een richting die niet naar de dorpen die Royce kende zou leiden. Royce haalde opgelucht adem.

      Maar zijn opluchting was van korte duur. Hij moest nog steeds uit het zicht zien te komen. Hij liep tussen de bomen door en vond een plek tussen het gebladerte. Hij hurkte in de schaduw van een boomstam, omringd door hulst.

      Daar verschool hij zich, muisstil. Hij durfde nauwelijks te ademen terwijl hij wachtte. Om hem heen scharrelden de varkens verder. Een van de dieren kwam bij hem in de buurt en snuffelde aan de struiken waar hij zich achter had verborgen.

      “Ga weg,” fluisterde Royce, hopend dat het dier verder zou lopen. Hij zweeg toen hij het geluid van naderende paardenhoeven hoorde.

      De mannen kwamen in het zicht, allemaal gepantserd en bewapend. Ze zagen er nog bozer uit dan in het begin van de achtervolging. Royce hoopte oprecht dat hij de varkenshoeder niet in gevaar had gebracht door hem medeplichtig te maken aan zijn ontsnapping.

      Het varken bleef bij hem in de buurt hangen. Royce dacht dat hij een van de mannen naar het dier zag kijken en hij verstijfde. Hij wilde het niet eens riskeren om met zijn ogen te knipperen. Als het varken op wat voor manier dan ook op zijn aanwezigheid zou reageren, zouden de mannen hem ongetwijfeld vinden en vermoorden.

      Toen keek de man weg en de soldaten reden weer verder.

      “Snel nu!” riep een van hen. “Hij kan niet ver zijn!”

      De soldaten galoppeerden ervandoor over het pad dat de varkenshoeder had genomen; waarschijnlijk volgden ze zijn sporen. Zelfs toen ze weg waren bleef Royce stil zitten. Hij klemde zijn handen om zijn zwaard en wachtte om zichzelf ervan te verzekeren dat het geen valstrik was om hem uit de tent te lokken.

      Eindelijk durfde hij weer te bewegen. Hij liep de open plek op en duwde de varkens bij zich vandaan. Hij nam even de tijd om rond te kijken en te bepalen in welke richting zijn dorp lag. Hij had wat tijd gewonnen met de afleiding, maar toch moest hij snel handelen.

      Hij moest naar huis voordat de mannen van de hertog iedereen zouden vermoorden.

      HOOFDSTUK TWEE

      Genevieve kon niet anders dan zwijgend in de grote zaal van het kasteel staan terwijl haar echtgenoot tekeerging. Altfor was eigenlijk best knap als hij niet kwaad was, met halflang, golvend bruin haar, romeinse trekjes en diepe, donkere ogen. Maar Genevieve zag hem altijd zoals hij nu was, rood aangelopen van woede. Alsof dit zijn ware aard was.

      Ze durfde niet te bewegen, durfde hem niet uit te dagen. Ze was niet de enige. De bediendes en aanhangers van de voormalige hertog stonden er stilletjes bij. Geen van hen wilde de eerste zijn die zijn aandacht trok. Zelfs Moira hield zich afzijdig, hoewel ze wel in de buurt bleef, dichter bij Genevieve’s echtgenoot dan zij, op elke mogelijke manier.

      “Mijn vader is dood!” schreeuwde Altfor, alsof er iemand was die nu nog niet wist wat er in de vechtkuil was voorgevallen. “Eerst mijn broer en nu mijn vader. Vermoord door een verrader en niemand heeft antwoorden voor me.”

      Voor Genevieve voelde zijn woede gevaarlijk, zo wild en ongeleid. In afwezigheid van Royce viel hij uit naar iedereen, in een poging iemand te vinden om de schuld te geven. Ze wenste dat Royce er was en was tegelijkertijd dankbaar dat dat niet het geval was.

      Het ergste was nog de pijn in haar hart die ze voelde bij zijn afwezigheid. Ze wenste dat ze in staat was geweest om iets anders te doen dan naast haar echtgenoot staan en toekijken vanaf de zijlijn. Ze verlangde ernaar om bij Royce te zijn en Genevieve wist dat ze dit niet aan Altfor kon laten zien. Altfor was al kwaad genoeg en ze wist maar al te goed hoe makkelijk hij die woede op haar kon richten.

      “Is er dan niemand die deze situatie kan áfhandelen?” wilde Altfor weten.

      “Dat is precies wat ik wilde vragen, neefje,” zei een harde stem.

      De man die de ruimte in liep boezemde Genevieve net zoveel angst in als Altfor. Maar waar Altfors woede een zekere hitte uitstraalde had deze man iets kouds, iets dat van ijs gemaakt leek te zijn. Hij was ongeveer twintig jaar ouder dan Altfor, met dunner wordend haar en een slank postuur. Hij liep met iets dat op het eerste gezicht leek op een wandelstok, maar toen zag Genevieve het heft uit een schede steken en besefte ze dat het een langzwaard was. Iets aan de manier waarop hij erop leunde vertelde Genevieve dat hij het deed vanwege een blessure, niet vanwege zijn leeftijd.

      “Oom Alistair,” zei Altfor. “We waren… we hadden u niet verwacht.”

      Altfor klonk zelfs bezorgd door de aanwezigheid van de nieuwkomer en dat verraste Genevieve. Voorheen had het geleken alsof hij altijd de touwtjes in handen had, maar de aanwezigheid van deze man leek hem volledig van zijn stuk te brengen.

      “Dat is duidelijk,” zei de slanke man. Zijn hand gleed over het langzwaard waar hij op leunde. “Nadat je me niet had uitgenodigd voor je bruiloft dacht je waarschijnlijk dat ik op mijn landgoed zou blijven, de stad zou ontwijken en jou er een puinhoop van zou laten maken in de nasleep van de dood van mijn broer.” Hij keek om naar Genevieve. Zijn blik plukte haar onmiddellijk uit de menigte, scherp als een havik. “Gefeliciteerd met je huwelijk, meisje. Ik zie dat mijn neefje de voorkeur geeft aan inhoudsloos.”

      “Ik… zo spreekt u niet tegen mij,” zei Altfor. Het leek even te duren voor hij zich herinnerde dat hij Genevieve moest verdedigen. “Of tegen mijn vrouw. Ik ben de hertog!”

      Alistair

Скачать книгу