Het Urantia Boek. Urantia Foundation

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Het Urantia Boek - Urantia Foundation страница 74

Автор:
Серия:
Издательство:
Het Urantia Boek - Urantia Foundation

Скачать книгу

te kennen: zijn bewustheid is universeel. Zijn persoonlijke circuit omvat alle persoonlijkheden, en zijn kennis van zelfs de nederige schepselen wordt op indirecte wijze aangevuld door de afdalende reeks der goddelijke Zonen, en rechtstreeks door de inwonende Gedachtenrichters. En bovendien is de Oneindige Geest altijd overal tegenwoordig.

      3:3.4 (49.3) Wij weten niet geheel zeker of God al dan niet verkiest om gevallen van zonde tevoren te weten. Maar zelfs indien God de daden die zijn kinderen uit vrije wil doen tevoren zou weten, doet deze voorkennis niet de minste afbreuk aan hun vrijheid. Eén ding is zeker: God komt nooit voor verrassingen te staan.

      3:3.5 (49.4) Almacht houdt niet de macht in om het ondoenlijke te doen, de ongoddelijke daad. Evenmin houdt alwetendheid het kennen van het onkenbare in. Maar zulke uitspraken kunnen wij voor het eindige bewustzijn nauwelijks begrijpelijk maken. Het schepsel kan moeilijk het bereik en de beperkingen van de wil van de Schepper begrijpen.

      3:4.1 (49.5) De successieve schenking van zichzelf aan de universa wanneer deze tot aanzijn worden geroepen, vermindert op generlei wijze het potentieel aan kracht en de schat aan wijsheid die in de centrale persoonlijkheid van de Godheid blijven zetelen en berusten. De Vader heeft het potentieel aan kracht, wijsheid en liefde dat hij bezit nooit ook maar enigszins verminderd, en evenmin heeft hij ooit één eigenschap van zijn glorieuze persoonlijkheid verloren tengevolge van de onbeperkte schenking van zichzelf aan de Paradijs-Zonen, aan de scheppingen die hem ondergeschikt zijn en aan de menigvuldige schepselen daarin.

      3:4.2 (49.6) De schepping van ieder nieuw universum vereist telkens opnieuw een aanpassing van de zwaartekracht; maar zelfs indien het scheppen onbepaald zou doorgaan, voor eeuwig, ja tot in het oneindige, zodat de materiële schepping uiteindelijk zonder begrenzingen zou bestaan, dan nog zou het vermogen tot beheersing en coördinatie dat in het Paradijs-Eiland berust, sterk genoeg blijken voor het bedwingen, het beheersen en het coördineren van zulk een oneindig universum. En na de verlening van zulk een onbeperkte kracht en vermogen aan een onbegrensd universum, zou de Oneindige nog steeds overvloedig beschikken over dezelfde mate aan kracht en energie; het Ongekwalificeerd Absolute zou nog steeds onverminderd zijn; God zou nog steeds hetzelfde oneindig potentieel hebben, alsof er nimmer een uitstorting van kracht, energie en vermogen had plaatsgevonden als schenking aan het ene universum na het andere.

      3:4.3 (50.1) En zo is het ook met de wijsheid: het feit dat bewustzijn op zo ruime schaal wordt toebedeeld aan de denkende wezens in alle gebieden, betekent in geen enkel opzicht een verarming van de centrale bron der goddelijke wijsheid. Wanneer de universa zich vermenigvuldigen en de wezens in die gebieden tot in onvoorstelbare aantallen toenemen, en indien aan deze wezens in hoge en lage staat voortdurend bewustzijn geschonken blijft worden, ook dan zal Gods centrale persoonlijkheid steeds hetzelfde eeuwige, oneindige en alwijze bewustzijn blijven insluiten.

      3:4.4 (50.2) Het feit dat hij geest-boodschappers van zichzelf uitzendt om in te wonen bij de mannen en vrouwen op uw wereld en andere werelden, vermindert geenszins zijn vermogen om als goddelijke en almachtige geest-persoonlijkheid te functioneren; bovendien is er absoluut geen grens aan de mate of het aantal van deze geest-Mentoren die hij kan, en mogelijk ook zal, uitzenden. Dit schenken van zichzelf aan zijn schepselen creëert een onbegrensde, welhaast onvoorstelbare toekomstige mogelijkheid tot achtereenvolgende, steeds hogere levens voor deze goddelijk begiftigde stervelingen. En deze overvloedige uitdeling van zichzelf in de vorm van deze dienende geest-entiteiten vermindert geenszins de wijsheid en volmaaktheid van waarheid en kennis die in de persoon van de alwijze, alwetende, en almachtige Vader berusten.

      3:4.5 (50.3) Voor de stervelingen in de tijd is er een toekomst, maar God woont in de eeuwigheid. Ook al ben ik afkomstig uit een oord dichtbij de verblijfplaats van de Godheid zelve, toch vermeet ik mij niet te zeggen dat ik met volmaakt begrip over de oneindigheid van veel van de goddelijke eigenschappen kan spreken. Alleen een bewustzijn dat oneindig is, kan oneindigheid van bestaan en eeuwigheid van handelen ten volle begrijpen.

      3:4.6 (50.4) De sterfelijke mens kan met geen mogelijkheid de oneindigheid van de hemelse Vader kennen. Het eindige bewustzijn kan een dergelijke absolute waarheid of absoluut feit niet denkende doorgronden. Maar deze zelfde eindige mens kan wel de volle, onverminderde inslag van de LIEFDE van deze oneindige Vader voelen — letterlijk ervaren. Deze liefde kan echt worden ondervonden, al moet worden gezegd dat deze ervaring weliswaar kwalitatief niet beperkt is, maar kwantitatief strikt wordt beperkt door de geestelijke ontvankelijkheid van de mens, en door de hiermee samengaande capaciteit om de liefde van de Vader te beantwoorden.

      3:4.7 (50.5) De eindige appreciatie van oneindige kwaliteiten is veel groter dan de op het terrein der logica beperkte capaciteiten van het schepsel, vanwege het feit dat de sterfelijke mens gemaakt is naar Gods beeld — er woont een fragment der oneindigheid in hem. Daarom nadert de mens het dichtst en het innigst tot God in en door de liefde, want God is liefde. En deze gehele, unieke verhouding is een daadwerkelijke ervaring in kosmische sociologie, de verhouding tussen Schepper en schepsel — de liefde tussen Vader en kind.

      3:5.1 (50.6) In zijn contact met de scheppingen die na Havona zijn ontstaan, oefent de Universele Vader zijn oneindige macht en hoogste gezag niet uit door deze rechtstreeks te laten gelden, maar veeleer door zijn Zonen en de persoonlijkheden die aan dezen ondergeschikt zijn. En God doet dit alles uit eigen vrije wil. Indien er zich daartoe een aanleiding mocht voordoen, indien het goddelijk denken dit zou verkiezen, zou alle gedelegeerde macht ook rechtstreeks kunnen worden uitgeoefend, maar als regel vindt een dergelijk optreden alleen plaats indien de gedelegeerde persoonlijkheid in gebreke is gebleven het hem door God toevertrouwde te volbrengen. Op zulke momenten, wanneer de Vader zich geconfronteerd ziet met dergelijke nalatigheid, handelt hij wèl onafhankelijk en in overeenstemming met de voorschriften die hij zelf gekozen heeft, waarbij hij altijd binnen de grenzen blijft van hetgeen hij zich aan goddelijke macht en potentieel heeft voorbehouden, en zijn keuze is altijd van een feilloze volmaaktheid en oneindige wijsheid.

      3:5.2 (51.1) De Vader regeert door zijn Zonen: er loopt door de organisatie van het universum van hoog tot laag een ononderbroken keten van regeerders, eindigend bij de Planetaire Vorsten die de bestemming van de evolutionaire werelden in de ontzaglijke domeinen van de Vader onder hun hoede hebben. ‘De aarde is des Heren en haar volheid.’ ‘Hij zet koningen af en verheft koningen ten troon.’ ‘De Meest verhevenen regeren in de koninkrijken der mensen.’ Deze uitroepen zijn niet alleen maar uitingen van dichterlijke aard..

      3:5.3 (51.2) In de zaken van het hart der mensen gaat het weliswaar niet altijd zoals de Vader wil, maar in het bewind over en ten opzichte van de bestemming van een planeet wint het goddelijke plan: het eeuwige voornemen van wijsheid en liefde zegeviert.

      3:5.4 (51.3) Jezus zei: ‘Mijn Vader, die ze mij gegeven heeft, is groter dan allen; en niemand is in staat ze uit de hand mijns Vaders te rukken.’ Wanneer ge een glimp opvangt van wat er op velerlei gebied gaande is in Gods welhaast oneindige schepping, en zicht krijgt op de overweldigende onmetelijkheid ervan, is het mogelijk dat uw begrip van zijn primaat aan het wankelen raakt, maar ge moet als zeker aanvaarden dat hij eeuwig troont in het Paradijs- centrum van alle dingen, en dat hij de weldoende Vader is van alle denkende wezens. Er is maar ‘één God en Vader van allen, die boven allen is en in allen,’ en ‘hij is vóór alle dingen en alle dingen bestaan in hem.’

      3:5.5 (51.4) De onzekerheden in het leven en de wisselvalligheden van het bestaan zijn in geen enkel opzicht in tegenspraak met het idee van de universele soevereiniteit van God. Het leven van alle evolutio- naire schepselen is omringd door zekere onvermijdelijkheden. Wil het volgende overwegen:

      3:5.6 (51.5) 1. Is moed — karaktersterkte — wenselijk? Dan moet de mens worden grootgebracht in een omgeving die hem noodzaakt te worstelen met ontberingen en te reageren

Скачать книгу