De Opkomst Van De Heldhaftige. Morgan Rice
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу De Opkomst Van De Heldhaftige - Morgan Rice страница 10
Merk werd overspoeld door een golf van adrenaline. Hij sprintte de heuvel af en rende tussen de vlammen en de rook door, en kon eindelijk zien wat er gaande was: de familie van het meisje waren allemaal al dood. Hun kelen waren doorgesneden en hun lichamen hingen slap tegen de muur aan. Hij voelde een golf van opluchting toen hij zag dat het meisje dat werd meegesleept nog steeds leefde. Ze verzette zich terwijl ze haar meesleurden. Hij zag een vechtersbaas hen opwachten met een dolk in zijn handen, en hij wist dat zij de volgende zou zijn. Hij was te laat om haar familie te redden – maar niet te laat voor haar.
Merk wist dat hij deze mannen moest overrompelen. Hij vertraagde zijn pas en liep kalm naar het midden van het erf, alsof hij alle tijd in de wereld had. Hij wachtte tot ze hem in het oog zouden krijgen, met de intentie om ze in verwarring te brengen.
Dat duurde niet lang. De vechtersbaas draaide zich onmiddellijk om, verrast door de aanblik van een man die doodkalm door de slachtpartij liep, en hij riep naar zijn vrienden.
Merk voelde de verwarde blikken op zich branden terwijl hij nonchalant naar het meisje toe liep. De vechtersbaas die haar met zich mee sleurde keek over zijn schouder. Toen hij Merk zag, stopte hij, en hij liet haar in de modder vallen. Hij draaide zich om en kwam samen met de anderen op Merk af, klaar om te vechten.
“Wat hebben we hier?” riep de man die hun leider leek te zijn. Het was de man die het meisje had laten vallen. Hij zette zijn zinnen op Merk en trok een zwaard van zijn riem, terwijl de anderen hem omsingelden.
Merk keek alleen naar het meisje en verzekerde zichzelf ervan dat ze in orde was. Tot zijn opluchting zag hij dat ze haar hoofd optilde en verdwaasd om zich heen keek. Merk was opgelucht dat hij in ieder geval niet te laat was om haar te redden. Misschien was dit de eerste stap op wat een hele lange weg naar verlossing zou zijn. Misschien, dacht hij, begon het niet in de toren, maar hier.
Terwijl het meisje zich omdraaide en zichzelf omhoog werkte op haar ellebogen, ontmoetten hun ogen elkaar, en hij zag dat de hare zich vulden met hoop.
“Dood ze!” gilde ze.
Merk bleef kalm naar haar toe lopen, alsof hij de mannen om zich heen niet eens in de gaten had.
“Dus je kent het meisje,” riep de leider naar hem.
“Haar oom?” riep één van hen op spottende toon.
“Een lang-verloren broer?” lachte een ander.
“Kom je haar beschermen, oude man?” spotte een ander.
De anderen barstten in lachen uit.
Hoewel hij het niet liet merken, nam Merk vanuit zijn ooghoeken stilletjes zijn tegenstanders in zich op. Hij telde met hoeveel ze waren, hoe groot ze waren, hoe snel ze bewogen, hoeveel wapens ze droegen. Hij analyseerde hun spiermassa ten opzichte van hun vetpercentage, wat ze droegen, hoe flexibel ze waren in hun kleren, hoe snel ze zich konden omdraaien in hun laarzen. Hij bekeek de wapens die ze droegen – de grove messen, de getrokken dolken, de slecht geslepen zwaarden – en hij analyseerde hoe ze hun wapens vasthielden, bij hun zij of voor zich, en met welke handen.
De meesten van hen waren amateurs, besefte hij, en geen van hen baarde hem zorgen. Behalve één. Degene met de kruisboog. Merk maakte een mentale aantekening om hem als eerst te doden.
Merk betrad een andere zone, een andere denkmodus, een andere manier van zijn. Hij werd degene die grip op hem kreeg op het moment dat hij zich in een confrontatie bevond. Hij werd ondergedompeld in zijn eigen wereld, een wereld waar hij weinig controle over had, een wereld waar hij zijn lichaam aan opgaf. Het was een wereld die hem vertelde hoeveel mannen hij kon doden, hoe snel, hoe efficiënt. Hoe hij maximale schade kon aanrichten met een minimale inspanning.
Hij had medelijden met de mannen; ze hadden geen flauw idee wat ze te wachten stond.
“Hee, ik praat tegen je!” riep hun leider uit. Hij was nauwelijks drie meter bij hem vandaan, zijn zwaard voor zich, en hij kwam snel dichter bij.
Merk bleef echter kalm doorlopen, uitdrukkingsloos. Hij bleef geconcentreerd. De woorden van de leider werden gedempt in zijn geest. Hij zou niet rennen, of een teken van agressie laten zien, tot het hem uitkwam. Hij kon voelen hoe zijn gebrek aan actie de mannen verwarden.
“Hee, weet je wel dat je op het punt staat om te sterven?” drong de leider aan. “Luister je naar me?”
Merk liep kalm door. Hun leider werd woedend en wilde niet meer wachten. Hij schreeuwde van woede, hief zijn zwaard en viel aan.
Merk nam zijn tijd. Hij liep kalm naar zijn aanvaller toe, en wachtte tot het laatste moment terwijl hij ervoor zorgde dat hij niet zijn spieren aanspande of een ander teken van verzet liet zien.
Hij wachtte tot het zwaard van zijn tegenstander het hoogste punt bereikte, het cruciale moment van kwetsbaarheid, zo had hij lang geleden al geleerd. En toen, sneller dan zijn vijand kon anticiperen, dook Merk als een slang naar voren en gebruikte hij twee vingers om het drukpunt net onder de oksel van de man te raken.
Zijn aanvaller, wiens ogen uitpuilden van pijn en verassing, liet onmiddellijk zijn zwaard vallen.
Merk stapte naar voren en nam de man in een houtgreep. In dezelfde beweging greep hij de man bij de achterkant van zijn hoofd en draaide hem rond terwijl hij hem als een menselijk schild gebruikte. Het was namelijk niet deze man waar Merk zich zorgen om had gemaakt, maar de man achter hem, met de kruisboog. De enige reden dat Merk ervoor had gekozen om deze boom van een kerel eerst aan te vallen, was om dat hij hem als schild kon gebruiken.
Merk draaide zich om naar de man met de kruisboog, die, zoals hij al had geanticipeerd, zijn boog al op hem gericht had. Een seconde later hoorde Merk het onmiskenbare geluid van een pijl die werd afgeschoten, en hij zag hem recht op zich af komen. Merk trok zijn wriemelende menselijke schild dicht tegen zich aan.
De man snakte naar adem, en Merk voelde de man terugdeinzen in zijn armen. De leider schreeuwde het uit van de pijn, en op dat moment voelde Merk zelf ook een steek van pijn, als een mes dat zich door zijn eigen buik boorde. Eerst was hij verward – en toen besefte hij dat de pijl zich dwars door de buik van zijn menselijk schild had geboord, en de pijlpunt had Merk ook in zijn buik geraakt. Hij zat misschien iets meer dan een centimeter diep – niet diep genoeg om hem ernstig te verwonden – maar diep genoeg om verrekte pijn te doen.
Hij berekende hoe lang het zou duren om de kruisboog opnieuw te spannen. Merk liet het slappe lichaam van de leider vallen, greep het zwaard, en wierp. Het zeilde door de lucht naar de vechtersbaas met de kruisboog en de ogen van de man sperden zich wijd open terwijl het zwaard zich door zijn borst boorde. Hij liet zijn boog vallen en viel op de grond.
Merk draaide zich om en keek naar de andere vechtersbazen, duidelijk allemaal in shock nu twee van hun beste mannen dood waren. Ze leken nu helemaal niet zo zeker meer van hun zaak, en keken elkaar aan in de ongemakkelijke stilte.
“Wie ben je?” riep één van hen uiteindelijk. Hij klonk nerveus.
Merk glimlachte breed en kraakte zijn knokkels, zwelgend in het naderende gevecht.
“Ik,” antwoordde hij, “ben wat je ’s nachts wakker houdt.”
HOOFDSTUK VIJF
Het geluid van honderden paardenhoeven galmde door