De Ellendigen (Deel 2 van 5). Victor Hugo

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Ellendigen (Deel 2 van 5) - Victor Hugo страница 13

De Ellendigen (Deel 2 van 5) - Victor Hugo

Скачать книгу

onverzoenlijke vijandschap van het oude Cesarisme tegen het nieuwe, van de nauwkeurige sabel tegen het vlammende zwaard, en van het schaakspel tegen het genie. Den 18 Juni had deze vijandschap het laatste woord, en schreef, onder Lodi, Montebello, Montenotte, Mantua, Marengo, Arcola: „Waterloo.” Zege der middelmatigheid, die de meerderheid behaagt. Het noodlot nam genoegen met deze ironie. Bij zijn ondergang vond Napoleon een jongen Suwarow voor zich.

      Om Suwarow te hebben was er inderdaad niet meer noodig dan Wellington’s haar grijs te maken.

      Waterloo is een veldslag van den eersten rang, door een veldheer van den tweeden rang gewonnen.

      Wat men in den veldslag bij Waterloo moet bewonderen is Engeland, de Engelsche standvastigheid, de Engelsche vastberadenheid, het Engelsch bloed; wat Engeland er het heerlijkst heeft gehad, is, als ik ’t zeggen mag, zich zelf. ’t Is niet zijn veldheer, ’t is zijn leger. Zonderling ondankbaar, verklaart Wellington, in een brief aan lord Bathurst, dat zijn leger, ’t welk den 18 Juni 1815 gestreden heeft, een „afschuwelijk leger” was. Wat zegt hiervan de donkere ontzaggelijke hoop beenderen onder de voren van Waterloo begraven?

      Engeland is tegenover Wellington te nederig geweest. Wellington zoo groot te maken is Engeland verkleinen. Wellington is slechts een gewoon held. De grijze Schotten, de horseguards, de regimenten van Maitland en Mitchell, de infanterie van Pack en van Kempt, de cavalerie van Ponsonby en van Somerset, de Hooglanders die onder het schroot op de pibroch spelen, de bataljons van Rylandt, de jonge recruten, die nauwelijks het geweer wisten te hanteeren, en de oude benden van Esslingen en van Rivoli het hoofd boden, – ziedaar wat grootsch is. Wellington was volhardend, en dit was zijn eenige verdienste; wij willen er niets op afdingen, maar de minste zijner voetknechten en ruiters was even standvastig als hij. De iron-soldier (ijzeren soldaat) is evenveel waard als de iron-duke (ijzeren hertog). Onze geheele vereering is voor den Engelschen soldaat, het Engelsche leger, het Engelsche volk. Zoo er een zegeteeken moet zijn, komt het Engeland toe. De kolom van Waterloo zou juister zijn, zoo zij in plaats van de gestalte eens mans, het beeld eens volks in de wolken verhief.

      Maar het groote Engeland zal zich vertoornen over hetgeen wij hier zeggen. Het heeft nog, na zijn 1688 en ons 1789, zijn feodale hersenschim. Het gelooft aan de erfelijkheid en de hierarchie. Dit volk, dat door geen ander in macht en roem wordt overtroffen, acht zich als natie, niet als volk. Als volk onderwerpt het zich gewillig en neemt een lord tot hoofd aan. Als workman (arbeider) laat het zich verachten; als soldaat laat het zich stokslagen geven. Men weet, dat een sergeant, die naar ’t schijnt, in den slag van Inkermann het leger gered heeft, door lord Raglan niet kon vermeld worden, wijl de Engelsche militaire hierarchie niet veroorlooft in een rapport melding te maken van een held beneden den rang van officier.

      Wat ons bovenal treft in een ontmoeting als die van Waterloo, is de wonderbare behendigheid van het toeval. De nachtregen, de muur van Hougomont, de holle weg van Ohain, Grouchy doof voor het kanon, Napoleon door den gids bedrogen, Bulow door den gids terechtgewezen, al deze omstandigheden zijn wonderbaar bestuurd.

      In ’t algemeen moet gezegd worden, dat Waterloo veeleer een bloedbad dan een veldslag was. Waterloo heeft van alle geregelde veldslagen het kleinste front bij een zoo groot getal strijders. Napoleon drie kwartier; Wellington een half uur; twee en zeventig duizend strijders aan elke zijde. Uit deze gedrongenheid ontstond het bloedbad. Men heeft deze berekening en deze verhouding gevonden: Verlies aan troepen: te Austerlitz, Franschen, veertien percent; Russen, dertig percent; Oostenrijkers, vierenveertig percent. Te Wagram, Franschen, dertien percent, Oostenrijkers veertien percent. Aan de Moskowa, Franschen, zevenendertig, Russen vierenveertig percent. Te Bautzen, Franschen, dertien percent, Russen en Pruisen, veertien. Te Waterloo, Franschen, zesenvijftig percent, Gealliëerden eenendertig. Gezamenlijk voor Waterloo eenenveertig percent. Honderd vierenveertig duizend strijders; zestigduizend dooden.

      Het veld van Waterloo heeft thans de kalmte, welke aan de aarde, als de rustige voedster van den mensch, behoort, en het gelijkt op alle vlakten.

      Des nachts evenwel stijgt er als een tooverachtige nevel op, en zoo een reiziger er wandelt, er rondziet, er luistert, zoo hij mijmert als Virgilius op de noodlottige vlakte van Philippes, verschijnt het vreeselijke schouwspel voor zijn geest. De ontzettende 18 Juni herleeft; het valsche heuvel-monument wijkt, de leeuw, hoe dan ook, verdwijnt, het wezenlijke slagveld is er weder, infanterie-gelederen golven over de vlakte; in woesten galop vliegt de ruiterij langs den horizon; de verschrikte mijmeraar ziet het flikkeren der sabels, het schitteren der bajonetten, het vlammen der bommen, en verneemt het vreeselijke gebulder der elkander kruisende donders; hij hoort als een gereutel in de diepte van een graf, het flauw gerucht van het spookbeeld des veldslags; deze schimmen zijn de grenadiers; deze flikkeringen zijn de kurassiers; dit geraamte is Napoleon; dit geraamte is Wellington; dat alles is niet meer, en dringt en strijdt nog; de holle wegen worden purper, en de boomen rillen; er is zelfs woede in de wolken, en in de duisternis verschijnen op al deze woeste hoogten, Mont-Saint-Jean, Hougomont, Frischemont, Papelotte, Plancenoit, onduidelijk zwermen van schimmen, die elkander verdelgen.

      Zeventiende hoofdstuk.

      Moet men Waterloo goedvinden?

      Er bestaat een zeer achtenswaardige vrijzinnige school, die Waterloo niet haat. Wij behooren er niet toe. Voor ons is Waterloo slechts de vervalschte dagteekening der vrijheid. Dat een arend als dien wij kennen uit zulk een ei voortkomt, is stellig onverwacht.

      Waterloo is, zoo men zich op het hoogste gezichtspunt der kwestie plaatst, een bedeelde anti-revolutionnaire overwinning. ’t Is Europa tegen Frankrijk, ’t is Petersburg, Berlijn en Weenen tegen Parijs, ’t is het status-quo tegen het initiatief, ’t is de 14 Juli 1789 door den 20 Maart 1815 aangevallen: ’t is de wapenkreet der monarchieën tegen het onbedwingbaar Fransch oproer. Dit groote volk te dempen, dat sinds 26 jaar vuur en vlam verspreidde, was de bedoeling. Vandaar het verbond der Brunswijkers, Nassauers, Romanoffs, Hohenzollerns, Habsburgen met de Bourbons. Waterloo draagt het „bij de gratie Gods” aan ’t hoofd. Het is waar, dat, wijl het Keizerrijk despotiek was geweest, het koningschap, tengevolge der natuurlijke terugwerking, gedwongen was liberaal te wezen, en dat een constitutioneele orde zeer tegen den zin en tot grooten spijt der overwinnaars uit Waterloo is voortgekomen. ’t Is omdat de revolutie werkelijk niet verwonnen kan worden en als een noodwendig gevolg der omstandigheden steeds weder verschijnt, vóór Waterloo, in Bonaparte als hij de oude tronen omverwerpt, na Waterloo, in Lodewijk XVIII als hij het Charter verleent en er zich aan onderwerpt. Bonaparte plaatst een postiljon op den troon van Napels en een sergeant op den troon van Zweden; hij bezigt de ongelijkheid om de gelijkheid te bewijzen; Lodewijk XVIII onderteekent te Saint-Ouen de verklaring der rechten van den mensch. Wilt ge u rekenschap geven van wat revolutie is, noem haar „vooruitgang”; wilt ge u rekenschap geven van wat vooruitgang is, noem hem „morgen.” „Morgen” verricht onweerstaanbaar zijn werk, en begint reeds heden. Op zonderlinge wijze bereikt het altijd zijn doel. Het gebruikt Wellington om van Foy, die slechts een soldaat was, een redenaar te maken. Foy valt te Hougomont en herrijst op de tribune. Zoo handelt de vooruitgang. Er zijn geen slechte werktuigen voor dezen arbeider! Onbekommerd bezigt hij voor zijn goddelijk werk den man die over de Alpen stapt, en den goeden zwakken grijsaard. Hij bedient zich van den podagrist evenzeer als van den overwinnaar; van den overwinnaar naar buiten, van den podagrist naar binnen. Waterloo heeft een einde gemaakt aan het omstorten der tronen van Europa door het zwaard, doch heeft geen ander gevolg gehad dan het werk der revolutie aan de andere zijde te doen voortzetten. De heerschappij van het zwaard was ten einde; de beurt was nu aan de denkers. De eeuw, welke Waterloo wilde tegenhouden, is er over heengegaan en heeft haar weg vervolgd. Deze treurige overwinning is door de vrijheid verworven.

      Wat ten slotte en onwedersprekelijk te Waterloo zegevierde, wat achter Wellington glimlachte, wat hem al de maarschalksstaven van Europa, daarbij zoo men zegt den maarschalksstaf van Frankrijk bezorgde, wat vroolijk den grond, nog vol beenderen, tot een heuvel deed opkruien om er den leeuw op te richten, wat zegepralend op dat voetstuk den datum „18 Juni 1815” heeft geschreven, wat Blücher aanmoedigde om de vluchtelingen neer te sabelen, wat van den

Скачать книгу