De ridders van den halven toren. A.C.C. de Vletter

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De ridders van den halven toren - A.C.C. de Vletter страница 3

De ridders van den halven toren - A.C.C. de Vletter

Скачать книгу

begon ’t lezen van de brieven.

      Eén van ’n weduwe met elf kinderen, één van ’n man, die pas z’n vrouw had verloren en nu met drie jonge kinderen achterbleef, één van ’n orgelman en één van ’n schipper.

      Na de lezing keken de echtgenooten elkander eens aan.

      „Wat denk je er van?” vroeg meneer.

      „’k Heb er niet veel vertrouwen in,” was ’t antwoord, „ga je er op uit?”

      De notaris las de vier stuks nog eens aandachtig over. Toen riep hij uit: „Ik wil ze zien, je kunt nooit weten.”

      „Maar beslis niet te gauw, man!”

      „Wees gerust, zonder jou neem ik geen besluit.”

      Den anderen morgen vertrok de notaris.

      Eerst bezocht hij in Rotterdam de weduwe met de elf kinderen.

      Het bleek, dat deze juffrouw een zéér slechten naam droeg, dat de kinderen behoorden tot de afdeeling: kleine boefjes.

      De kinderen van den weduwnaar, zagen er uit alsof ze geen drie weken meer zouden leven.

      De orgelman stond overal bekend als ’n dronkaard en ’t zoontje was vies en ’n klein schooiertje.

      De schipper, die in Gouda woonde, eischte voor ’t afstaan van ’n niet onaardig kind, zoo’n reusachtige som, dat de notaris haastig aftrok en—zonder eenig gevolg weer bij z’n vrouw verscheen.

      Hij vertelde van z’n ervaringen en nu begonnen beiden pas goed te begrijpen, dat ’t niet zoo eenvoudig was, ’n andermans kind over te nemen.

      Nog enkele brieven volgden, maar ’n kort onderzoek aan de opgegeven adressen leverde geen gelukkige oplossing.

      ’t Zotte van ’t geval was wel, dat ’t heele dorp vol belangstelling navraag deed, om te weten, of de notaris zijn zoon zou krijgen.

      Meneer Broekenaaier wilde nù z’n plan niet opgeven. Hij zou, en hij moest ’n pleegkind hebben!

      Maar hoe kwam hij er aan?

      Nieuwe advertenties plaatsen? Overal op onderzoek uit gaan? Vrienden en kennissen in den arm nemen?

      Best, best! dat gebeurde, maar ’t gevolg bleef uit....

      Weken verliepen....

      Mevrouw verkoos geen ziekelijke stumperd, géén verwaarloosd vies kind, géén brutale straatbengel in huis te nemen.

      Dus bleef er niet veel keus!

      Plotseling kwam er uitkomst!

      II.

      Wibbe

      De auto hield stil voor ’t statige bordes. Een deftige bediende kwam snel ’t portier openen. Notaris Broekenaaier werd in de ontvangkamer van ’t prachtige buitengoed gelaten en daar liep hij ’n weinig zenuwachtig op en neer.

      Hij begreep heelemaal niet, waarom de rijke bewoner van Primrose, wijd en zijd bekend, hèm had ontboden en nog minder voor welke zaak.

      Hij wist, dat de heer Bribon door z’n verlamming nooit buiten z’n beroemde villa kwam. Van verkoopen kon geen sprake zijn, ook niet van ’n sterfgeval. Hij had z’n testament tenminste niet in bezit.

      Wat kon er zijn?

      De bediende opende de deur en voerde den notaris langs de trappen en gangen, alle even kunstvol versierd met beelden en planten, naar de bizondere vertrekken van den heer Bribon.

      Hij trad binnen en zag den bekenden kunstverzamelaar in ’n buitengewoon vreemden stoel zitten. Het bleek, dat deze stoel door gemakkelijke handbewegingen op verschillende hoogten kon gesteld worden, ook draaide en voortbewoog.

      Na de begroeting en toen de notaris tegenover den vreemde zat, sloeg de eerste ’n blik in ’t rond en met verbazing ontdekte hij de schilderstukken, de kunstvoorwerpen, de ongewone meubels, de reusachtige serre vol met kostbare planten, den hellenden tuin, schitterend in alle tinten.

      Hij deed zoo verbaasd, dat de heer Bribon hem even liet begaan.

      En nu pas viel het den notaris op, hoe nietig en kleintjes de eigenaar van al dat moois zich aan hem voordeed.

      Eindelijk verbrak de heer Bribon de stilte.

      „Meneer de notaris”, zoo klonk ’n pieperig stemmetje als van ’n verkouden meisje, „ik zie met plezier, dat u oog hebt voor m’n verzameling. Ja, hier lééf ik, nacht en dag, dit is voor mij de wereld.

      „Ik heb u verzocht, hier te komen, om over m’n jongen te spreken…”

      Hier trok de notaris zoo’n potsierlijk gezicht, dat de spreker zweeg en hem glimlachend aankeek!

      „U wist dat niet, is ’t wel?… U wist misschien niet, dat hier m’n jongen leeft. Over hem wil ik met u spreken.”

      Enkele oogenblikken staarde hij voor zich uit, en nu zag de notaris ’t gezicht van den heer Bribon pijnlijk vertrekken. Blijkbaar leed hij aan ’n kwaal of door verdriet.

      „Het is mijn eigen zoon niet, maar ik nam hem als kind aan, jaren geleden. Dat doet niets ter zake. Ik ben tegenover dien jongen zeer zelfzuchtig geweest. Ik heb hem altijd bij mij willen houden, omdat ik niet loopen kan. Ik heb hem groot gebracht alsof deze villa de wereld was. Ik gunde hem nooit, ergens anders te spelen, ik verbood hem, makkers te vragen. Ik wilde hem voor mij alleen houden. Van jongst af aan heeft hij nooit anders geweten of ’t hoorde zoo. Hij heeft me jaren lang ’t leven dragelijk gemaakt, om dat ik alleen sta op de wereld.

      „Misschien heeft de jongen er geen weet van, dat ik hem van alles, wat anderen doet genieten, heb afgehouden. Ik was z’n gezelschap, ik, met de honden en de vogels.

      „Maar nu…”

      Weer ’n korte pauze, waarin de heer Bribon opnieuw ineen kromp van pijn.

      Toen ging hij voort: „Ik heb niet lang meer te leven… ik wil goed maken wat ik tegenover Wibbe misdreef. Hij moet makkers hebben, ’t heerlijke jongensleven meemaken en daarom verzocht ik u, met mij te spreken. Ik laat hem bij m’n dood, ’n groot fortuin na. Hij mag ’t niet weten. Ik wil, dat hij ’n gewone jongen wordt, en eerst veel later moet hij hooren, dat hij rijk is. U verzoek ik, dat geld te beheeren en ’n geschikte omgeving voor den jongen te zoeken…”

      Nu werd de notaris hevig rood, hij draaide op z’n stoel en eindelijk stotterde hij:

      „Geef ’m mij!”

      De twee mannen keken elkander aan en eensklaps begon meneer Broekenaaier te vertellen.

      Van z’n verlangen naar ’n pleegzoon, van z’n mislukte pogingen en aan ’t slot herhaalde hij weer: „Geef mij Wibbe! Ik zal hem makkers bezorgen, ik zal ’m grootbrengen als ’n gewone burger jongen, ik zal z’n geld beheeren en hem later ondanks dat kapitaal ’n vak doen kiezen, waardoor hij ’n flink lid van de maatschappij kan worden.”

      De heer Bribon luisterde… toen verviel hij in ’n langdurig zwijgen. Blijkbaar dacht hij na.

      Eindelijk

Скачать книгу