Het Geld van Robinson Crusoe. David Ames Wells

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Het Geld van Robinson Crusoe - David Ames Wells страница 3

Het Geld van Robinson Crusoe - David Ames Wells

Скачать книгу

kan ik weten,” zeide Twist, “hoeveel brooden ik zou moeten krijgen voor mijn jas?” “Of ik,” zeide Pecks, “hoe kan ik uitmaken, hoe hoog en breed de schoorsteen moet zijn, dien ik zal maken voor mijn kleedingstuk?” En Diggs begon met Needum te twisten, omdat deze laatste hem zijn geheele afbetaling in brood ineens wilde afdragen; terwijl Diggs, wien het vooruitzicht om tot in lengte van dagen op oudbakken en waarschijnlijk zelfs beschimmeld brood te moeten leven, allerminst toelachte, zijn graan door den bakker betaald wilde hebben tegen het tarief van één versch brood per dag. Wat de arme Twist betreft, die was langzamerhand zoo gedwee geworden door den honger, dat hij niet meer het hart had om zich te verzetten tegen het voorstel, dat hij een karrevracht brood ineens zou krijgen in ruil voor zijn jas, hoewel zijn huis zóó klein was, dat hij een gedeelte van zijn “afbetaling” op zijn dak zou moeten opstapelen, waar het ongetwijfeld door anderen dan door zijn eigen familieleden zou worden opgegeten.

      Omstreeks denzelfden tijd had nog een ander veelbesproken incident op het eiland plaats. Een man, die niets te verkoopen had dan zijn werkkracht, had zich verhuurd om een schip te laden met steenkool—waarvan een ader ontdekt was geworden; en na een geheelen dag hard gewerkt te hebben, had hij als loon voor zijn diensten een ton steenkool gekregen. Maar daar deze arbeider nu juist voedsel en huisvesting noodig had en geen steenkool, (hoe nuttig dit laatste artikel overigens ook mocht zijn), bleef hem niets anders over dan te probeeren of hij zijn steenkool ook kon ruilen en dat wel zoo gauw mogelijk om in zijn onmiddellijke levensbehoeften te voorzien. Hij was te arm om een paard en kar te kunnen huren; daarom leende hij een kruiwagen, dien hij met steenkool vulde en zoo trok hij er op uit om menschen te zoeken, die voedsel en huisvesting te verkoopen hadden. Maar al die menschen waren toevallig al ruimschoots voorzien van steenkool; en den volgenden ochtend zag men den arbeider nog maar steeds zijn uiterst nuttig handelsartikel onverruild door de stad kruien, op het punt om in elkaar te zakken van honger en uitputting. Een dergelijke ervaring deden ook enkele losse knechts van een slager, een hoefsmid en een timmerman en den bediende van een manufacturenzaak op, die respectievelijk voor hun dagwerk ontvingen een schapenvel, een dozijn hoefijzers, een stuk dennenhout en twee el rood flanel. Al deze menschen waren wegens lichamelijke uitputting niet in staat om den volgenden dag hun werk te hervatten en zij zagen allen ook heel goed in, dat zij er niet zoo heel veel beter aan toe zouden zijn geweest, als ieder van hen alleen in vleesch, of alleen in drank of in huisvesting uitbetaald was geworden, in plaats van in steenkool, huiden, timmerhout, hoefijzers of stof.

      De werklieden belegden derhalve een vergadering en namen dadelijk het volgende besluit: “Dat, daar het systeem om een arbeider te betalen met een hoeveelheid van het door hem geproduceerde artikel, evenveel tijd en werk noodzakelijk maakte om zijn loon dienstig te maken aan zijn behoeften als vereischt werd voor den arbeid zelven, waarmee hij het voornoemde loon verdiende; het, bijgevolg, slechts rechtvaardig was, indien de werkgevers hun arbeiders zouden veroorloven om de helft van den geheelen werktijd, waarvoor zij betaald werden, te besteden voor het omzetten van hun verdiensten in die artikelen, waarmee zij in hun onmiddellijke behoeften konden voorzien.” Maar de werkgevers antwoordden hierop, dat een dergelijke overeenkomst niet alleen gelijk zou staan met een verdubbeling der loonen in verhouding tot de directe productie, maar dat bovendien de productie zelve daardoor tot op de helft zou verminderen, hetgeen een algemeene schaarschte tengevolge zou hebben, zoodat de verdere materieele ontwikkeling van het land zeer belemmerd, zoo niet volkomen onmogelijk gemaakt zou worden.

      Zoo kwam het, dat er een ernstig geschil rees tusschen de vertegenwoordigers van den arbeid en de vertegenwoordigers van het kapitaal, hetgeen, zooals altijd in een dergelijk geval, ontzachelijke verliezen ten gevolge had, niet alleen voor allen, die direct bij de zaak betrokken waren, maar voor de geheele gemeenschap.

      Hoofdstuk IV.

      Hoe zij het geld uitvonden

      De menschen op het eiland—zoowel arbeiders als werkgevers—waren het er evenwel volmaakt over eens, dat het leven te kort was om het grootendeels te verspillen met het spelen van een spelletje “blindeman” op grooten schaal,—want zoo kon men dat systeem van handeldrijven op een basis van directen goederenruil gerust noemen1, maar zij zagen ook heel goed in, dat het spel net zoolang door zou gaan, totdat er geen sprake meer zou zijn van eenigen materieelen vooruitgang, indien er niet een nieuwe methode van handeldrijven werd uitgevonden en ingevoerd. Daarom besloten Twist, Needum, Pecks, Diggs, Vrijdag, Vrijdag’s Vader, Will Atkins en alle andere menschen, als het ware gedreven door hun instinct (en aangemoedigd door Robinson Crusoe), maar zonder dat er een wettelijk voorschrift bij te pas kwam, met algemeene stemmen om één bepaald artikel uit te kiezen, dat allen zonder uitzondering zouden accepteeren in ruil voor elk product of iederen dienst, die zij te koop aanboden; zoodat, wanneer iemand iets te ruilen had, hij dit eerst kon ruilen voor dat bijzondere artikel, wat het ook zijn mocht, en vervolgens door tusschenkomst daarvan op ieder tijdstip en elke plaats, kon koopen wat hij verlangde. En van het oogenblik af dat dit werd ingevoerd, deed de beschaving op het eiland een heelen stap voorwaarts, en de eerste groote hinderpaal, die ontstaan was door den goederenruilhandel van man tot man, was uit den weg geruimd. De kleermaker liep niet langer gevaar om van honger om te komen, de metselaar behoefde zich niet langer bezorgd te maken over zijn kleeding en de werkman kreeg als loon voor zijn arbeid iets, dat hem zonder moeite een aequivalent verschafte in voedsel, huisvesting en andere dingen, die hij noodig mocht hebben; want iedereen gaf gaarne zijn goederen of diensten voor dat bijzondere artikel, dat de rol van betaalmiddel vervulde, omdat hij wist, dat ieder ander, die iets ruilen wilde, bereid zou zijn om hetzelfde te doen.

      En wat nog meer was: de keuze van een artikel, waaraan met algemeene toestemming een universeele en naar verhouding onveranderlijke koopkracht verleend werd, loste tevens de tweede moeilijkheid op, omdat zij tegelijkertijd een waardemeter of standaard aan de hand deed om de onderlinge waarde of koopkracht van ieder ander ruilbaar artikel of dienst mee vast te stellen en wel op precies dezelfde wijze waarop de lengte of het gewicht, van een voorwerp bepaald wordt, n.l. door het te vergelijken met een ander voorwerp, dat door de gemeenschap eenparig is aangenomen als een standaard van lengte of gewicht—zooals b.v. het stuk hout, dat wij duimstok noemen of het stuk metaal, dat een pond heet. “Mijn brooden zijn ieder tien stuks van het betaalmiddel waard,” zei Needum, de bakker. “Mijn jas,” antwoordde Twist, de kleermaker, “is duizend stuks waard.” Een eerlijke ruil tusschen den bakker en den kleermaker zou dus zijn geweest: honderd brooden voor één jas.

      De algemeene naam nu, die men geeft aan die artikelen of voorwerpen, die de menschen van verschillende naties algemeen in ruil aannemen als het æquivalent van alle andere artikelen of diensten en als den maatstaf van waarden, is “geld”.

      De artikelen, die door de menschen op verschillende tijden en plaatsen zijn uitgekozen om dienst te doen als dat algemeene æquivalent, dien middelaar of dat middel om de ruilhandel te vergemakkelijken, zijn zeer verschillend geweest. Bij de Noord-Amerikaansche Indianen en de eerste planters, die onder hen kwamen wonen, werden wampums (schelpgordels) en beverhuiden gebruikt als geld; bij de inboorlingen van West-Afrika bestaat het geld in kleine schelpen, “kauri’s” genoemd; in Abessinië is zout tegenwoordig het gewone geld; in Chineesch Tartarije pakjes geperste thee, en nog niet lang geleden werden kleine plakjes zeep als geld gebruikt op de Westkust van Mexico. Onder de herdersvolken in de Oudheid werden koeien en schapen op zulk een grooten schaal als geld gebruikt, dat het gewone Engelsche woord “pecuniary” afgeleid is van het oude woord “pecus”, dat “vee” beteekent. En terwijl we in Homerus lezen, dat de prijs van de wapenrusting van Glaucus bestond uit honderd stuks vee, weten we ook dat de Zoeloe’s in Zuid-Afrika tegenwoordig nog hun schulden met vee betalen en den omvang van hun vermogen volgens denzelfden standaard berekenen.

      Het geld bestond dus vóórdat er wetten waren, en het bestaat en wordt heden ten dage gebruikt onder volkeren, die geen geschreven of erkend wetboek bezitten.

      Van veel belang voor een juist begrip van dit onderwerp is ook de erkenning van een andere grondwaarheid, namelijk,

Скачать книгу


<p>1</p>

Dat de hier geschilderde onaangename gevolgen van het systeem van den ruilhandel van man tot man, volstrekt geen zuivere verzinsels zijn, maar dat dergelijke gebeurtenissen tegenwoordig nog dagelijks voorkomen in landen van groote geographische uitgestrektheid, bewijzen de getuigenissen van Barth, Burton en anderen, die in den laatsten tijd Oostelijk Afrika bezocht hebben. Zoo vertelt Barth bijv. (zie “Travels” dl. I p. 568 en dl. III p. 203) dat hij herhaalde malen niet had kunnen koopen, wat hij volstrekt noodig had—koren, rijst, enz.—omdat hij niet bezat en niet kon krijgen, wat de bevolking in ruil daarvoor verlangde; en op een andere plaats (dl. II p. 51), verklaart hij, dat het hem in sommige Afrikaansche steden, die hij bezocht had, zooveel moeite had gekost om inkoopen te doen, doordat de bevolking geen direct ruilmiddel had, dat zijn bedienden dikwijls in een toestand van de grootste uitputting van hun koop-expedities waren teruggekeerd.