Een Mars Van Koningen . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Mars Van Koningen - Морган Райс страница 9
“Deze doorgang is honderden jaren geleden gebouwd,” verklaarde Reece fluisterend. Hij hijgde van de klim. “Het is gebouwd door mijn vaders overgrootvader, de derde MacGil koning. Hij heeft het gebouwd na een invasie—het is een ontsnappingsroute. Ironisch gezien hebben we sindsdien nooit meer een invasie meegemaakt, en deze doorgangen zijn al eeuwen niet gebruikt. Ze waren dichtgespijkerd, en ik heb ze ontdekt toen ik nog jong was. Ik gebruik ze zo nu en dan om het kasteel door te gaan zonder dat iemand weet waar ik ben. Toen we jonger waren, speelden Gwen en Godfrey en ik hier verstoppertje. Kendrick was te oud, en Gareth wilde niet met ons spelen. Geen fakkels, dat was de regel. Pikdonker. Het was behoorlijk beangstigend toen.”
Thor deed zijn best Reece bij te houden terwijl hij met een ongelofelijke virtuositeit door de gangen navigeerde. Het was duidelijk dat hij het hier kende als zijn broekzak.
“Hoe is het mogelijk dat je de weg hier nog weet?” vroeg Thor met ontzag.
“Het is best eenzaam om als jongen in dit kasteel op te groeien,” vervolgde Reece, “zeker als de rest ouder is, en je te jong bent om bij de Krijgsmacht te gaan, en er niets anders te doen is. Het was mijn missie om alle hoeken en gaten van deze plek te ontdekken.”
Ze namen weer een bocht, gingen drie stenen treden af, door een smalle opening in de muur, en vervolgens een lange trap af. Uiteindelijk arriveerden ze bij een dikke, eikenhouten deur, die bedekt was met stof. Hij drukte één oor ertegenaan en luisterde. Thor ging naast hem staan.
“Wat is dit voor deur?” vroeg Thor.
“Shhh,” zei Reece.
Thor zweeg en legde zijn eigen oor tegen de deur, luisterend. Krohn stond achter hem en keek hem aan.
“Dit is de achterdeur naar mijn vaders kamer,” fluisterde Reece. “Ik wil weten wie er bij hem is.”
Thor luisterde met een bonzend hart naar de gesmoorde stemmen achter de deur.
“Het klinkt alsof de kamer vol is,” zei Reece.
Hij draaide zich om en keek Thor veelbetekenend aan.
“Je loopt een storm in. Zijn generalen zullen er zijn, de raad, zijn adviseurs, zijn familie—iedereen. En ik weet zeker dat iedereen uitkijkt naar jou, zijn vermeende moordenaar. Je gaat een boze menigte in. Als mijn vader nog steeds denkt dat je hem trachtte te vermoorden, ben je er geweest. Weet je zeker dat je dit wilt doen?”
Thor slikte. Het was nu of nooit. Zijn keel werd droog, en hij besefte dat dit één van de meest cruciale momenten in zijn leven was. Het zou makkelijk zijn om terug te gaan, om te vluchten. Hij zou ergens een veilig leven kunnen leiden, ver weg van het Koninklijk Hof. Of hij kon door die deur lopen en mogelijk de rest van zijn leven in de kerker doorbrengen, met die criminelen—of zelfs geëxecuteerd worden.
Hij haalde diep adem, en nam een besluit. Hij moest zijn demonen recht in de ogen kijken. Hij kon niet terug gaan.
Thor knikte. Hij was bang om zijn mond open te doen, bang dat als hij dat deed, hij misschien van gedachten zou veranderen.
Reece knikte terug, met een goedkeurende blik. Hij duwde de ijzeren hendel naar beneden en leunde met zijn schouder tegen de deur.
Terwijl de deur openging, kneep Thor zijn ogen samen in het felle licht van de fakkel. Hij stond in het midden van de kamer van de koning, Krohn en Reece naast hem.
Er stonden zeker twintig mensen opeengepakt rond de koning, die op zijn bed lag; sommigen stonden over hem heen gebogen, anderen knielden. Om de koning heen stonden zijn adviseurs en generalen, samen met Argon, de Koningin, Kendrick, Godfrey—zelfs Gwendolyn. Het was een wake, en Thor voelde zich een indringer.
De sfeer in de kamer was somber, de gezichten stonden ernstig. MacGil lag op een stapel kussens, en Thor was opgelucht om te zien dat hij nog leefde—in elk geval voor nu.
Alle gezichten draaiden zich om, verschrikt door Thor en Reece hun plotselinge binnenkomst. Thor realiseerde zich hoe vreemd dat moest zijn geweest, hun plotselinge verschijning in de kamer, uit een geheime deur in de stenen muur.
“Dat is de jongen!” riep iemand, die opstond en hatelijk naar Thor wees. “Hij is degene die de koning trachtte te vergiftigen!”
Wachters kwamen uit alle hoeken van de kamer op hem af. Thor wist nauwelijks wat hij moest doen. Een deel van hem wilde zich omdraaien en vluchten, maar hij wist dat hij deze boze menigte onder ogen moest komen, en dat hij de koning van zijn onschuld moest overtuigen. Hij zette zich schrap terwijl meerdere wachters op hem afkwamen. Krohn, aan zijn zijde, gromde naar zijn aanvallers.
Terwijl Thor daar stond, voelde hij een plotselinge hitte in zich opkomen, een kracht die door hem heen ging; onvrijwillig hief hij een hand op, draaide zijn handpalm naar hen toe en richtte zijn energie op hen.
Thor kon het niet geloven toen ze allemaal, slechts enkele stappen van hem verwijderd, stopten, alsof ze bevroren waren. Zijn kracht, wat het ook was, hield hen tegen.
“Hoe durf je hier binnen te komen en je tovenarij te gebruiken, jongen!” riep Brom—de grootste generaal van de koning—terwijl hij zijn zwaard trok. “Was het niet voldoende om te trachten te koning te doden?”
Brom, die zijn zwaard had getrokken, kwam op Thor af; op dat moment werd Thor overspoeld door een gevoel, sterker dan hij ooit had gevoeld. Hij sloot simpelweg zijn ogen en concentreerde zich. Hij voelde de energie in Broms zwaard, de vorm, het metaal, en op de één of andere manier, werd hij één met het zwaard. Hij beval het te stoppen.
Brom stond abrupt stil, als bevroren.
“Argon!” Brom draaide zich om en schreeuwde. “Stop deze tovenarij meteen! Stop deze jongen!”
Argon deed een stap naar voren, en liet langzaam zijn kap zakken. Hij staarde Thor aan met intense, brandende ogen.
“Ik zie geen reden hem te stoppen,” zei Argon. “Hij heeft geen kwaad in de zin.”
“Ben je gestoord? Hij heeft bijna onze Koning gedood!”
“Dat is wat jij denkt,” zei Argon. “Dat is niet wat ik zie.”
“Laat hem,” klonk een grauwe, diepe stem.
Iedereen draaide zich om terwijl MacGil rechtop ging zitten. Hij zag er erg zwak uit. Het kostte hem duidelijk veel moeite om te spreken.
“Ik wil de jongen zien. Hij is niet degene die me heeft neergestoken. Ik zag het gezicht van de man, en hij was het niet. Thor is onschuldig.”
Langzaam lieten de anderen hun wapens zakken, en Thor ontspande zijn geest. Hij liet hen los. De wachters trokken zich terug, terwijl ze aarzelend naar Thor keken, alsof hij uit een andere wereld kwam. Langzaam deden ze hun zwaarden terug in de schacht.
“Ik wil hem spreken,” zei MacGil. “Alleen. Allemaal. Laat ons alleen.”
“Mijn Koning,” zei Brom. “Denkt u echt dat dit veilig is? Alleen u en deze jongen alleen?”
“Niemand raakt Thor aan,” zei MacGil. “Laat ons nu alleen. Jullie allemaal. Ook mijn familie.”