Een Mars Van Koningen . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Mars Van Koningen - Морган Райс страница 5
Voordat Thor zijn gedachte kon afmaken, hoorde hij voetstappen. Zware laarzen stampten door de stenen gangen; er klonk een geratel van sleutels, en enkele seconden later verscheen er een potige gevangenisbewaarder, de man die Thor hierheen had gesleept en hem in zijn gezicht had gestompt. Thor voelde de pijn in zijn wang opwellen toen hij hem zag. Hij was zich er nu voor het eerst bewust van, en hij voelde een fysieke afkeer.
“Zo, als het niet de kleine rat is die de Koning trachtte te vermoorden,” sneerde de bewaarder, en hij draaide de ijzeren sleutel in het slot. Na enkele echoënde klikken, schoof hij de celdeur opzij. Hij had boeien in zijn hand, en er hing een kleine bijl aan zijn middel.
“Jij krijgt je verdiende loon nog wel,” sneerde hij naar Thor, en vervolgens draaide hij zich om naar Merek. “Maar nu is het jouw beurt, kleine dief. Derde keer,” zei hij met een kwaadaardige glimlach, “geen uitzonderingen.”
Hij dook op Merek af, greep hem hardhandig vast, en trok één arm achter zijn rug. Hij boeide zijn hand en maakte het andere uiteinde vast aan een haak in de muur. Merek schreeuwde het uit en rukte wild aan de boeien, in een poging los te breken; maar het was nutteloos. De bewaarder ging achter hem staan en greep hem vast, hield hem in een houtgreep, pakte Mereks vrije arm vast, en legde hem op een stenen richel.
“Dit zal je leren om niet te stelen,” snauwde hij.
Hij haalde de bijl van zijn riem en hief hem hoog boven zijn hoofd, zijn mond wijd open, zijn lelijke tanden uitstekend.
“NEE!” schreeuwde Merek.
Thor zat daar, verafschuwd, als aan de grond genageld, terwijl de bewaarder zijn wapen omlaag bracht, naar Mereks pols. Thor besefte dat binnen enkele seconden de hand van deze arme jongen afgehakt zou worden, voor altijd, en de enige reden was dat hij eten had gestolen, om zijn familie te voeden. De onrechtvaardigheid van de situatie brandde in hem, en hij wist dat hij het niet kon laten gebeuren. Het was gewoon niet eerlijk.
Thor voelde zijn hele lichaam heet worden, en voelde hoe hij van binnen begon te branden, vanuit zijn voeten, door zijn lichaam, naar zijn handpalmen. Hij voelde hoe de tijd vertraagde, en hoe hij sneller bewoog dan de man, hij voelde elke fractie van elke seconde, terwijl de bijl van de man in de lucht hing. Thor voelde een brandende bal van energie in zijn handpalmen en wierp hem naar de bewaarder.
Hij keek stomverbaasd toe hoe de gele bal uit zijn palm schoot, door de lucht ging en de donkere cel oplichtte—en recht op het hoofd van de bewaarder af ging. Het raakte zijn hoofd, hij liet de bijl vallen en vloog door de cel. Hij sloeg met een kap tegen de muur aan en zakte op de grond ineen. Een fractie van een seconde later, en de bijl had Mereks pols geraakt.
Merek staarde Thor met wijd opengesperde ogen aan.
De bewaarder schudde zijn hoofd en begon overeind te krabbelen, om Thor te grazen te nemen. Maar Thor voelde de kracht in hem branden, en toen de bewaker opstond, rende Thor naar voren, sprong in de lucht en schopte hem tegen zijn borst. Thor voelde een ongekende macht door zijn lichaam gaan en hoorde een krakend geluid terwijl zijn trap de grote man door de lucht deed vliegen. Weer vloog hij tegen de muur aan en zakte hij op de grond, bewusteloos dit keer.
Merek stond naar, compleet geschokt, en Thor wist precies wat hij moest doen. Hij greep de bijl en haastte zich naar Merek. Hij hield Merek zijn boei tegen het steen aan en hakte hem door. De ijzeren ketting vonkte. Merek kromp ineen, en keek toen op. De ketting bungelde tot aan zijn voeten, en hij besefte dat hij vrij was.
Hij staarde Thor met open mond aan.
“Ik weet niet hoe ik je moet bedanken,” zei Merek. “Ik weet niet hoe je dat hebt gedaan, wat het ook is, of wie je bent—of wat je bent—maar je hebt mijn leven gered. Ik ben je er één verschuldigd. En dat is niet iets wat ik licht opvat.”
“Je bent me niets verschuldigd,” zei Thor.
“Fout,” zei Merek, en hij greep Thors onderarm vast. “Je bent nu mijn broeder. En ik zal je een wederdienst bewijzen. Hoe dan ook. Op een dag.”
Met die woorden draaide Merek zich om, haastte zich de open celdeur uit, en rende de gang door. De andere gevangenen begonnen te schreeuwen.
Thor wierp een blik op de bewusteloze bewaker, vervolgens op de open celdeur, en hij wist dat hij ook moest handelen. Het geschreeuw van de andere gevangenen werd steeds luider.
Thor stapte naar buiten, keek beide kanten op, en besloot de tegenovergestelde richting van Merek op te rennen. Tenslotte konden ze hen niet allebei tegelijk pakken.
HOOFDSTUK DRIE
Thor rende door de nacht, door de chaotische straten van het Koninklijk Hof, verbaasd door alle commotie om hem heen. Massa’s mensen haastten zich onrustig door de straten. Velen droegen fakkels die de nacht oplichtten en donkere schaduwen op gezichten wierpen, terwijl de kasteelklokken onophoudelijk luidden. Het was een lage toon, één keer per minuut, en Thor wist wat dat betekende: dood. De klokken luidden de stervende uit. En er was slechts één persoon voor wie de klokken vannacht zouden luiden: de koning.
Zijn hart bonsde terwijl hij het zich afvroeg. De dolk uit zijn droom flitste aan hem voorbij. Was het waar geweest?
Hij moest het zeker weten. Hij greep een voorbijganger bij de arm, een jongen die de tegenovergestelde richting op rende.
“Waar ga je heen?” vroeg Thor dwingend. “Waarom al die commotie?”
“Heb je het niet gehoord?” schoot de jongen driftig terug. “Onze koning is stervende! Hij is neergestoken! Mensen gaan nu naar de Koninklijke Poort, om meer te weten te komen. Als het waar is, is het verschrikkelijk voor ons allemaal. Kun je het je voorstellen? Een land zonder koning?”
Met die woorden duwde de jongen Thor zijn hand van zich af, draaide zich om en rende de nacht in.
Thor stond daar, zijn hart bonzend, onwillig om de realiteit te erkennen. Zijn dromen, zijn voorgevoelens—het waren meer dan waanbeelden geweest. Hij had de toekomst gezien. Twee keer. En dat beangstigde hem. Zijn krachten gingen dieper dan hij dacht, en ze leken elke dag sterker te worden. Waar zou dit alles naar toe leiden?
Thor probeerde te bedenken waar hij nu naar toe moest. Hij was ontsnapt, maar hij had geen idee wat hij nu moest doen. De Koninklijke wachters—en mogelijk het gehele Koninklijk Hof—zouden ongetwijfeld naar hem uitkijken. Het feit dat Thor was ontsnapt zou hem alleen maar schuldig laten lijken. Maar toch, MacGil was neergestoken terwijl Thor in de gevangenis zat—zou dat hem niet vrijspreken? Of zouden ze denken dat hij slechts deel was van een samenzwering?
Thor kon geen risico’s nemen. Het was overduidelijk dat niemand in het koninkrijk in de stemming was voor rationele gedachten—het leek of iedereen om hem heen op bloed uit was. En waarschijnlijk zou hij de zondebok zijn. Hij moest een schuilplaats vinden, een plek waar hij de storm kon uitzitten en zijn naam kon zuiveren. De veiligste plek om heen te gaan zou ver hier vandaan zijn. Hij moest vluchten, onderdak zoeken in zijn dorp—of nog verder, zo ver mogelijk hier vandaan.
Maar Thor wilde niet de veiligste route nemen; het was niet wie hij was. Hij wilde hier blijven, zijn naam zuiveren, en zijn plek in de Krijgsmacht behouden. Hij was geen lafaard, en hij zou niet vluchten. Meer dan wat dan ook wilde hij MacGil zien voor hij stierf—aangenomen dat hij nog leefde. Hij moest hem zien. Hij voelde een overweldigend schuldgevoel voor het feit dat hij niet in staat was geweest de moord te voorkomen. Waarom was hij vervloekt