Een Eed Van Broeders . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Eed Van Broeders - Морган Райс страница 10
Terwijl hij het vast hield, voelde het zo goed in zijn handen. Hij had dit gevoel over een wapen niet meer gehad sinds hij het Zwaard van het Lot hanteerde. Dit wapen betekende meer voor hem dan hij kon zeggen; uiteindelijk was het hem gelukt om uit die wereld te ontsnappen en het wapen ook en hij had het gevoel dat zij beiden overlevenden van een verschrikkelijke oorlog waren. Ze waren er samen doorheen gekomen. Het Land des Doods ingaan en ervan terugkeren was als lopen door een gigantisch spinnenweb en het van je aftrekken. Thor wist dat het eraf was en toch voelde hij het nog steeds aan hem kleven. Hij had ten minste dit wapen als bewijs.
Thor dacht terug aan zijn vertrek, aan de prijs die hij ervoor betaald had, aan de demonen die hij onbewust in de wereld had losgelaten. Hij voelde een knoop in zijn maag, zich bewust dat hij een duistere kracht in de wereld had ontketend, één die niet zo makkelijk kon worden beteugeld. Hij had het gevoel dat hij iets had losgelaten, als een boemerang, die op een dag naar hem terug zou keren. Misschien wel sneller dan hij dacht.
Thor greep het heft steviger vast, voorbereid. Wat het ook was, hij zou het onbevreesd in de strijd tegemoet komen, hij zou doden wat er ook zijn richting op kwam.
Maar waar hij echt bang voor was, waren de dingen die hij niet kon zien, de onzichtbare verwoesting die de demonen konden aanrichten. Waar hij het meest bang voor was waren de onbekende geesten, de geesten die op een stiekeme manier vochten.
Thor hoorde voetstappen en voelde de kleine boot schommelen, hij draaide zich om en zag Matus naar hem toelopen.
Matus stond daar droevig, samen met hem naar de horizon kijkend. Het was een donkere, grimmige dag en terwijl zij stonden te kijken, was het moeilijk te zeggen of het ochtend was of middag, de hele hemel gelijk, alsof dit hele gedeelte van de wereld in rouw was.
Thor dacht eraan hoe snel Matus een goede vriend van hem was geworden. Helemaal nu, met Reece gefixeerd op Selese, had Thor het gevoel dat hij één vriend een beetje kwijt was geraakt en een andere erbij had gekregen. Thor herinnerde zich hoe Matus hem daar meer dan eens gered had en hij voelde al een loyaliteit voor hem, alsof hij altijd al één van zijn eigen broers was geweest.
“Dit vaartuig,” zei Matus zachtjes, “is niet voor de open zee gemaakt. Een flinke storm en we worden allemaal gedood. Het is alleen maar een buitenboot van Gwendolyn’s schip, niet bedoeld om de zeeën over te steken. We moeten een grotere boot vinden.”
“En land,” stemde O’Connor in, verschijnend aan Thor’s andere kant, “en voorraden.”
“En een map,” stemde Elden in.
“Wat is trouwens onze bestemming?” vroeg Indra. “Waar gaan we naar toe? Heb je enig idee waar je zoon zou kunnen zijn?”
Thor speurde de horizon af, net als duizenden keren eerder, en dacht aan al hun vragen. Hij wist dat ze gelijk hadden en hij had aan dezelfde dingen gedacht. Voor hen lag een uitgestrekte zee en zij hadden een klein vaartuig, zonder voorraden. Zij waren in leven en daar was hij dankbaar voor, maar hun situatie was hachelijk.
Thor schudde langzaam zijn hoofd. Terwijl hij daar stond, in gedachten verzonken, zag hij iets aan de horizon. Toen ze dichterbij zeilden kwam het duidelijk in zicht en hij wist zeker dat het iets was en niet alleen maar zijn ogen die hem parten speelden. Zijn hart bonsde van opwinding.
De zon brak door de wolken en een zuil van zonlicht werd aan de horizon naar beneden gegoten en verlichtte een klein eiland. Het was een kleine landmassa, in het midden van een uitgestrekte oceaan, met niets anders in de buurt.
Thor knipperde, zich afvragend of dit echt was.
“Wat is het?” Matus stelde de vraag waar iedereen aan dacht toen ze het zagen, allemaal recht overeind en starend.
Toen ze dichterbij kwamen zag Thor mist om het eiland liggen, glinsterend in het licht, en hij voelde een magische energie op deze plek. Hij keek op en zag dat het een grimmige plek was, kliffen die recht omhoog in de lucht stegen, honderden meters, een nauw, steil, onverzoenlijk eiland, golven braken op de omringende rotsblokken, opkomend vanuit de oceaan als aloude beesten. Thor voelde met iedere vezel in zijn lichaam dat dit was waar ze naar toe moesten gaan.
“Dat is een steile klim,” zei O’Connor. “Als we het zelfs halen.”
“En we weten niet wat er aan de top is,” voegde Elden toe. “Het kan vijandig zijn. Onze wapens zijn allemaal weg, behalve jouw zwaard. We kunnen ons hier geen gevecht veroorloven.”
Maar Thor overwoog deze plek, en hij verwonderde zich, hij voelde iets sterks hier. Hij keek omhoog en zag dat Estopheles er omheen cirkelde en hij voelde nog meer dat dit de plek was.
“Geen middel wordt onbeproefd gelaten in onze zoektocht naar Guwayne,” zei Thor. “Geen plek is te afgelegen. Dit eiland wordt onze eerste stop,” zei hij. Hij greep zijn zwaard steviger vast: “Vijandig of niet.”
HOOFDSTUK ZES
Alistair stond in een vreemd landschap die ze niet herkende. Het was een of andere woestijn en terwijl ze naar beneden keek, veranderde de woestijngrond van zwart naar rood, droogde op en barstte onder haar voeten. Ze keek op en in de verte zag ze Gwendolyn voor een allegaartje van een leger staan, maar een paar dozijn mannen, leden van de Zilver die Alistair eens had gekend, hun gezichten onder het bloed, hun harnassen gebarsten. Gwendolyn hield een kleine baby vast en Alistair besefte dat dit haar neefje, Guwayne, was.
“Gwendolyn!” riep Alistair, opgelucht haar te zien. “Mijn zuster!”
Maar terwijl Alistair keek klonk er ineens een verschrikkelijk geluid, het geluid van miljoenen klapwiekende vleugels, alsmaar luider, gevold door een enorm gekrijs. De horizon werd zwart en de lucht werd gevuld met raven op, haar kant op vliegend.
Alistair keek met afschuw toe terwijl de raven in één gigantische zwerm aanvlogen, een zwarte muur, omlaag duikend en grepen Guwayne uit de armen van Gwendolyn.
Krijsend tilden ze hem hoog in de lucht.
“NEE!” gilde Gwendolyn, ze greep in de lucht alsof ze aan haar haren trokken. Alistair keek hulpeloos toe, er was niets wat zij kon doen behalve toekijken hoe ze de gillende baby weg voerden. De woestijngrond kraakte en droogde verder op en begon uiteen te splijten, totdat alle mannen van Gwen er een voor een in stortten.
Alleen Gwendolyn bleef over, ze stond daar, naar haar terug starend, met een verwilderde blik in haar ogen waarvan Alistair wenste dat ze die nooit had gezien.
Alistair knipperde en ze stond ineens op een groot schip midden in de oceaan, golven braken aan alle kanten. Ze keek rond en zag dat ze de enige op het schip was, ze keek vooruit en zag een ander schip voor haar. Erec stond aan de boeg, tegenover haar, en hij had gezelschap van honderden soldaten van de Zuidelijke Eilanden. Zij voelde zich wanhopig toen ze hem op een ander schip zag die van haar af voer.
“Erec!” schreeuwde ze.
Hij staarde terug, reikte naar haar uit.
“Alistair!” riep hij terug. “Kom bij me terug!”
Alistair keek in afschuw toe hoe de schepen verder uit elkaar dreven, Erec’s schip werd door de stroming van haar weggezogen. Zijn