Een Eed Van Broeders . Морган Райс

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Een Eed Van Broeders - Морган Райс страница 16

Een Eed Van Broeders  - Морган Райс De Tovenaarsring

Скачать книгу

puntiger en zij glinsterden een aqua blauw. Ze zagen er wilder uit dan de mannen. Godfrey zou zichzelf niet graag in een gevecht met één van hen willen vinden.

      “Misschien kunnen we een paar van de vrouwen in bed krijgen terwijl we hier zijn,” zei Akorth met een oprisping.

      “Ik denk dat ze net zo graag onze keel opensnijden,” zei Fulton.

      Akon haalde zijn schouders op.

      “Misschien wel allebei,” zei hij. “Dan sterf ik tenminste als een gelukkig man.”

      Terwijl het gedrang drukker werd en ze zich door nog meer straten drukten, dwong Godfrey zichzelf, zwetend, trillend van angst, om sterk te zijn, om dapper te zijn, om aan allen uit het dorp te denken, aan zijn zuster die hun hulp nodig had. Hij dacht na over het aantal die ze tegen zich hadden. Als deze missie slaagde, misschien kon het een verschil maken, misschien kon hij ze echt helpen. Het was niet de gewaagde, roemrijke manier zoals zijn strijdbroeders het zouden doen, maar het was zijn manier en de enige manier die hij kende.

      Toen hij een hoek omsloeg, keek Godfrey vooruit en zag waar hij naar op zoek was: daar, in de verte, rolde een groep mannen uit een stenen gebouw, met elkaar worstelend, een menigte verzamelde zich juigend om hen heen. Zij stompten elkaar en struikelden op een manier die Godfrey direct herkende: dronken. Dronkaards, peinsde hij, zien er overal ter wereld hetzelfde uit. Het was een broederschap van dwazen. Hij zag een kleine zwarte vlag boven het etablissement hangen en hij wist meteen wat het was.

      “Daar,” zei Godfrey alsof hij naar een heilig mekka keek. “Dat is wat we willen.”

      “De mooiste taverne die ik ooit heb gezien,” zei Akorth.

      Godfrey zag de sierlijke gevel en hij was geneigd om hem gelijk te geven.

      Merek haalde zijn schouders op.

      “Alle tavernes zijn hetzelfde als je eenmaal binnen bent. Ze zijn net zo dronken en stom als op iedere andere plek.”

      “Mijn soort mensen,” zei Fulton en likte zijn lippen alsof hij het bier al proefde.

      “En hoe komen we daar dan?” vroeg Ario.

      Godfrey keek naar beneden en zag waar hij op doelde: de straat eindigde in een kanaal. Er was geen manier om daarheen te lopen.

      Godfrey zag een kleine gouden vaartuig aan hun voeten aanmeren, er zaten twee Keizerlijke mannen in, ze sprongen eruit en maakten de boot met een touw aan een paal vast, ze lieten de boot achter en wandelden de stad in, niet achterom kijkend. Godfrey zag het harnas van één van hen en dacht dat het officieren waren en dat zij zich geen zorgen hoefden te maken over hun boot. Zij wisten duidelijk dat niemand zo dwaas was om de boot van hun te stelen.

      Godfrey en Merek keken elkaar op hetzelfde moment veelbetekenend aan. Grote zielen, dacht Godfrey, denken hetzelfde; of in ieder geval grote zielen die beiden hun deel van kerkers en steegjes gezien hadden.

      Merek stapte naar voren, verwijderde zijn dolk, en sneed het touw door. En één voor één stapten ze in het kleine gouden vaartuig, wat gevaarlijk heen en weer wiebelde toen ze dit deden. Godfrey leunde naar achteren en duwde het met zijn laars van de aanlegplaats weg.

      Ze gleden door de waterweg, schommelend, en Merek pakte de lange riem en stuurde roeiend.

      “Dit is waanzin,” zei Ario en keek terug naar de officieren. “Ze kunnen terug komen.”

      Godfrey keek recht vooruit en knikte.

      “Dan kunnen we maar beter sneller roeien, zei hij.

      HOOFDSTUK NEGEN

      Volusia stond midden in de eindeloze woestijn, de groene bodem kraakte en was uitgedroogd, zo hard als steen onder haar voeten, en ze staarde recht vooruit, geconfronteerd met het gevolg van Dansk. Ze stond daar trots, een dozijn van haar beste raadgevers achter haar tegen twee dozijn van hun mannen, typisch Keizerlijk; lang, breed geschouderd, met de gloeiende gele huid, de fonkelende rode ogen en twee kleine horens. Het enige zichtbare verschil met deze mensen uit Dansk was dat na een tijd hun horens naar de zijkant groeiden in plaats van recht omhoog.

      Volusia keek over hun schouders en zag in de horizon de woestijnstad Dansk, groot, zeer imposant, tot wel dertig meter de lucht in, zijn groene muren hadden de kleur van de woestijn, gemaakt van steen of baksteen – ze zag niet welke. De stad lag in een perfecte cirkel, borstweringen boven aan de muur, en daar tussen waren om de drie meter soldaten geplaatst, ze keken uit over ieder gebouw, de wacht houdend, iedere hoek van de woestijn gadeslaand. Het zag er ondoordringbaar uit.

      Dansk lag direct in het zuiden van Maltolis, halverwege de stad van de krankzinnige Prins en de zuidelijke hoofdstad en het was een bolwerk, een centraal kruispunt. Volusia had er veel van haar moeder over gehoord, maar had het nog nooit zelf bezocht. Ze zei altijd dat niemand het Keizerrijk kon innemen zonder eerst Dansk in te nemen.

      Volusia keek terug naar hun leider, hij stond voor haar met zijn gezant, zelfgenoegzaam, arrogant naar haar grijnzend. Hij zag er anders dan de anderen uit, duidelijk hun leider, met een air van zelfvertrouwen, meer littekens op zijn gezicht, en met twee lange vlechten vanaf zijn hoofd tot aan zijn middel. Zij stonden daar in de stilte, ieder op de ander wachtend om te spreken, geen geluid was te horen buiten het huilen van de wind in de woestijn.

      Eindelijk, hij werd zeker moe van het wachten, sprak hij:

      “Dus je wilt onze stad binnen gaan?”vroeg hij haar. “Jij en jouw mannen?”

      Volusia staarde terug, trots, zelfverzekerd en uitdrukkingloos.

      “Ik wil er niet binnen gaan,” zei ze. “Ik wil het innemen. Ik ben gekomen om je de voorwaarden van overgave te geven.”

      Hij staarde een paar seconden botweg naar haar terug, alsof hij haar woorden probeerde te begrijpen, toen gingen uiteindelijk zijn ogen wagenwijd van verrassing open. Hij leunde naar achteren en lachte uitbundig, en Volusia kreeg een kleur.

      “Wij?!”zei hij. “Overgeven!?”

      Hij krijste van het lachen, alsof hij de beste grap van de wereld gehoord had. Volusia staarde hem kalm aan en het viel haar op dat alle soldaten die bij hem aangesloten waren niet lachten – ze glimlachten zelfs niet. Zij staarden haar ernstig aan.

      “Je bent maar een meisje,”zei hij uiteindelijk en keek geamuseerd. “Je weet niets van de geschiedenis van Dansk, of onze woestijn, of onze mensen. En als je dat wel deed, dan wist je dat wij ons nog nooit overgegeven hebben. Niet één keer. Niet in tienduizenden jaren. Niet voor wie dan ook. Zelfs niet voor het leger van Atlow de Grote. Nog nooit is Dansk veroverd.”

      Zijn lach veranderde naar een dreigende blik.

      “En nu kom jij hier,” zei hij, “een stom jong meisje, uit het niets, met een dozijn soldaten, en jij vraag of wij ons willen overgeven? Waarom zou ik jou niet meteen doden of je naar de kerkers brengen? Ik denk dat jij over de voorwaarden van overgave moet onderhandelen. Als ik je afwijs, zal deze woestijn je doden. Aan de andere kant, als ik je opneem, zal ik je mogelijk doden.”

      Volusia staarde kalm terug, en vertrok geen spier.

      “Ik bied je niet mijn voorwaarden nog een tweede keer aan,” zei ze rustig. “Geef je nu over en ik zal al jullie levens sparen.”

      Hij

Скачать книгу