Een Troon Voor Zusters . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Troon Voor Zusters - Морган Райс страница 8
HOOFDSTUK VIER
In Kate’s dromen leefden haar ouders nog en was ze gelukkig. Het leek of ze er altijd waren als ze droomde, hoewel hun gezichten eerder bedacht waren dan dat het echt herinneringen waren. Ze had alleen maar het medaillon. Kate was niet oud genoeg geweest toen alles was veranderd.
Ze was in een huis ergens op het platteland, een huis met glas-in-loodramen en een uitzicht op boomgaarden en velden. Kate droomde van de warme zon op haar huid en een zacht briesje dat de bladeren buiten deed ritselen.
Het volgende deel leek nooit te kloppen. Ze kende niet genoeg details, of ze kon het zich niet goed herinneren. Ze probeerde haar droom te sturen om het hele verhaal van wat er gebeurd was te achterhalen, maar ze zag alleen fragmenten: een open raam, de sterren aan de hemel. De hand van haar zus, Sophia’s stem in haar hoofd, die haar zei dat ze zich moest verstoppen. Zoekend naar hun ouders in het doolhof van het huis. Verstopt in het donker van het huis. Het horen van voetstappen. Er was licht bij het raam, ondanks het feit dat het nacht was. Ze voelde dat ze dichtbij was, dat ze eindelijk op het punt stond te ontdekken wat er die nacht met hun ouders gebeurd was. Het licht bij het raam werd feller en feller.
“Word wakker,” zei Sophia, die haar wakker schudde. “Je droomt, Kate.”
Verbitterd deed Kate haar ogen open. Dromen waren altijd zoveel beter dan de realiteit waarin ze leefde.
Ze kneep haar ogen samen tegen het licht. Het voelde onmogelijk, maar het was al ochtend. Dit was de eerste keer dat ze een hele nacht buiten de muren van het weeshuis had doorgebracht, de eerste ochtend dat ze ergens anders wakker werd. Zelfs op een vochtige plek als deze maakte dat haar dolblij.
Niet alleen het licht was anders dan het gisteren in de schemering was geweest; ze zag het ook aan de rivier die tot leven was gekomen. Binnenschepen en bootjes haastten zich stroomopwaarts. Sommige vaartuigen bewogen zich voort met behulp van kleine zeilen, andere met palen, of paarden die hen vanaf de rivieroever voorttrokken.
Kate kon de rest van de stad horen ontwaken. De klokken van de tempel luidden en daar tussendoor hoorde ze de geluiden van een hele stad mensen die aan het werk gingen, of vertrokken naar een andere bestemming. Vandaag was Eerstedag, een goede dag om dingen te beginnen. Misschien zou dat haar en Sophia ook wat geluk opleveren.
“Ik heb steeds dezelfde droom,” zei Kate. “Ik blijf maar dromen over… over die nacht.”
Ze leken het nooit iets anders te kunnen noemen. Het was vreemd, dat zij en Sophia waarschijnlijk directer met elkaar konden communiceren dan wie dan ook in de stad, en toch moeite hadden om over dit ene ding te praten.
Sophia’s gezicht betrok, en Kate voelde zich meteen schuldig.
“Ik droom er soms ook over,” gaf Sophia verdrietig toe.
Kate draaide zich naar haar om. Haar zus moest het weten. Ze was ouder, ze zou meer gezien hebben.
“Jij weet wat er is gebeurd, nietwaar?” vroeg Kate. “Je weet wat er met onze ouders is gebeurd.”
Het was eerder een statement dan een vraag.
Kate liet haar blik over het gezicht van haar zus glijden. Ze zag het. Het was nauwelijks merkbaar, maar ze zag dat ze iets verborgen hield.
Sophia schudde haar hoofd.
“Er zijn dingen waar je beter niet over na kunt denken. We moeten ons concentreren op het heden, niet op het verleden.”
Het was niet bepaald een bevredigend antwoord, maar Kate had ook niet meer verwacht. Sophia wilde niet praten over wat er gebeurd was de nacht dat hun ouders waren verdwenen. Ze wilde er nooit over praten, en zelfs Kate moest toegeven dat ze zich ongemakkelijk voelde wanneer ze erover nadacht. Trouwens, in het Huis van de Niet-Opgeëisten hadden ze het nooit goed gevonden als weeskinderen over hun verleden praatten. Ze noemden het ondankbaar. Het was wederom een toevoeging aan de lijst met dingen die je straf konden opleveren.
Kate schopte een rat van haar voet en ging rechtop zitten terwijl ze om zich heen keek.
“We kunnen hier niet blijven,” zei ze.
Sophia knikte.
“We zullen sterven als we op straat blijven.”
Dat was een harde gedachte, maar waarschijnlijk wel de realiteit. Er waren zoveel manieren om te sterven in de straten van deze stad. Kou en honger waren slechts het topje van de ijsberg. Met de straatbendes, de wacht, ziektes en alle andere gevaren, leek zelfs het weeshuis een veilige plek.
Niet dat Kate ooit terug zou gaan. Ze zou het gebouw tot de grond toe afbranden voor ze er ooit weer een voet over de drempel zou zetten. Misschien zou ze het op een dag sowieso wel tot de grond toe afbranden. Ze glimlachte bij de gedachte.
Kate voelde haar maag knorren, dus ze haalde het laatste stuk van haar cake tevoorschijn en begon te eten. Toen herinnerde ze zich haar zus. Ze brak de helft af en gaf het aan haar.
Sophia keek haar hoopvol aan, maar schuldig.
“Het is goed,” loog Kate. “Ik heb nog een stuk in mijn jurk.”
Sophia pakte het onwillig van haar aan. Kate voelde dat haar zus wist dat ze loog, maar te hongerig was om zichzelf het stuk cake te ontzeggen. Maar hun band was zo sterk dat Kate de honger van haar zus kon voelen, en Kate kon nooit gelukkig zijn als haar zus dat niet was.
Uiteindelijk kropen ze uit hun schuilplaats.
“Dus, grote zus,” vroeg Kate, “ideeën?”
Sophia zuchtte bedroefd en schudde haar hoofd.
“Nou, ik heb nog steeds honger,” zei Kate. “Ik denk dat we met een volle maag beter kunnen nadenken.”
Sophia knikte instemmend en ze begonnen terug te lopen naar de grote straten.
Al snel vonden ze een doelwit - een andere bakker - en ze stalen hun ontbijt op dezelfde manier als ze hun laatste maaltijd hadden gestolen. Toen ze een steeg in doken en zich vol aten, was het verleidelijk om te denken dat ze de rest van hun leven zo zouden leven, dat ze hun gedeelde talent gebruikten om te nemen wat ze nodig hadden als er niemand oplette. Maar Kate wist dat het zo niet kon blijven doorgaan. Niets dat goed was kon eeuwig duren.
Kate keek uit over de drukte in de stad. Het was overweldigend, en de straten leken zich eindeloos uit te strekken.
“Als we niet op straat kunnen blijven,” zei ze, “wat doen we dan? Waar gaan we heen?”
Sophia aarzelde even. Ze zag er niet zo onzeker uit als Kate.
“Ik weet het niet,” gaf ze toe.
“Nou, wat kúnnen we doen?” vroeg Kate.
Hun lijst met opties was niet zo lang als hij had moeten zijn. De realiteit was dat weeskinderen als zij geen opties hadden in het leven. Ze waren voorbereid op een leven waar ze zouden worden verkocht als leerlingen of bediendes, soldaten of erger. Er was nooit de verwachting