Rebel, Gevangene, Prinses . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Rebel, Gevangene, Prinses - Морган Райс страница 8
Sartes had verwacht dat hij er op de eerste dag aan zou gaan. En toen de dag voorbij was, had hij willen sterven. Hij had zich opgekruld in de veel te dunne tent die ze hem hadden toegewezen, en hij had gehuiverd, hopend dat de grond hem zou verzwelgen. De volgende dag was nog erger geweest. Een andere nieuwe dienstplichtige, wiens naam Sartes nog niet eens kende, was die dag gedood. Hij was gepakt toen hij had geprobeerd weg te lopen, en ze waren allemaal gedwongen om naar zijn executie te kijken, alsof het een soort les was. Maar het enige dat Sartes had geleerd was hoe wreed het leger was tegen iedereen die liet zien dat hij bang was. Sindsdien had hij zijn angst begraven. Hij liet zijn angst niet meer zien, hoewel het elk moment dat hij wakker was aanwezig was.
Hij maakte nu een omweg tussen de tenten door en wisselde kort van richting om langs één van de eettenten te gaan waar, een dag geleden, één van de koks hulp nodig had gehad bij het schrijven van een bericht naar huis. Het leger voorzag haar dienstplichtigen nauwelijks van eten, en Sartes voelde zijn maag knorren bij het zien van eten, maar hij at niet wat hij mee nam terwijl hij naar de tent van zijn bevelhebbende officier rende.
“Waar ben je geweest?” wilde de officier weten. Zijn toon maakte het duidelijk dat vertraging oplopen door andere soldaten niet als excuus telde. Maar dat wist Sartes al. Dat was deels de reden dat hij naar de eettent was gegaan.
“Ik heb onderweg dit meegenomen, heer,” zei Sartes. Hij haalde de appeltaart tevoorschijn. Hij had gehoord dat de officier er dol op was. “Ik wist dat u vandaag wellicht niet de kans zou krijgen om zelf een stuk op te halen.”
De houding van de officier veranderde onmiddellijk. “Dat is erg attent, dienstplichtige—”
“Sartes, heer.” Sartes durfde niet te glimlachen.
“Sartes. We kunnen wel wat soldaten gebruiken die kunnen nadenken. Maar voor de volgende keer, orders hebben prioriteit.”
“Ja, heer,” zei Sartes. “Heeft u me nog ergens anders voor nodig, heer?”
De officier wuifde hem weg. “Nu niet, maar ik zal je naam onthouden. Ingerukt.”
Sartes verliet het paviljoen van de commandant met een beter gevoel dan toen hij naar binnen was gegaan. Hij had niet zeker geweten dat zijn kleine daad genoeg zou zijn om hem te redden na de vertraging die hij door de soldaten had opgelopen. Maar voor nu leek het erop dat hij een straf had ontlopen, en hij was er zelfs in geslaagd om in de positie te komen waar een officier zijn naam kende.
Het was nog altijd een lastige situatie, maar voor Sartes voelde het hele leger zo. Tot dusver had hij in het leger overleefd door slim te zijn, en door het ergste geweld een stap voor te blijven. Hij had gezien hoe jongens van zijn leeftijd gedood waren, of zo erg mishandeld dat het duidelijk was dat ze niet meer lang te leven hadden. Toch wist hij niet hoe lang hij dat vol zou houden. Voor een dienstplichtige als hij was dit een plek waar geweld en dood slechts tijdelijk uitgesteld konden worden.
Sartes slikte terwijl hij dacht aan alle dingen die mis konden gaan. Een soldaat die hem een pak slaag gaf zou te ver kunnen gaan. Een officier kon de kleinste daad verkeerd opvatten en een wrede straf geven die bedoeld was om de anderen een lesje te leren. Hij kon op ieder moment de strijd in worden geduwd, en hij had gehoord dat dienstplichtigen naar de frontlinie werden gestuurd om “de zwakkeren eruit te halen.” Zelfs een training zou dodelijk kunnen zijn, aangezien het leger niets had aan botte wapens, en dienstplichtigen vrijwel geen instructies kregen.
Maar waar hij nog het meest bang voor was, was dat iemand erachter zou komen dat hij had geprobeerd om zich bij Rexus en de rebellen aan te sluiten. Ze konden dat niet weten, maar zelfs de kleinste kans was genoeg om zwaarder te wegen dan alle andere risico’s. Sartes had het lichaam van een soldaat gezien die was beschuldigd van sympathiseren met de rebellen. Zijn eigen eenheid had het bevel gekregen om hem in stukken te hakken, om hun loyaliteit te bewijzen. Sartes wilde niet zo eindigen. Alleen de gedachte al was genoeg om zijn maag te doen samenkrimpen.
“Jij daar!” riep een stem, en Sartes schrok. Het was onmogelijk om het gevoel dat iemand misschien kon raden wat hij dacht van zich af te schudden. Hij dwong zichzelf om in ieder geval te doen alsof hij kalm was. Sartes keek om en zag een soldaat in de opvallend gespierde wapenrusting van een sergeant. De littekens van de pokken op zijn wangen waren zo diep dat ze bijna op een ander landschap leken. “Jij bent de loopjongen van de kapitein?”
“Ik kom net bij hem vandaan, heer,” zei Sartes. Het was geen leugen.
“Dan ben je goed genoeg voor bij. Ga uitzoeken waar de wagens met mijn timmergereedschap heen zijn gegaan. Als iemand problemen geeft, vertel je ze dan Venn je heeft gestuurd.”
Sartes salueerde gehaast. “Onmiddellijk, heer.”
Hij ging ervandoor, maar hij verloor geen moment zijn concentratie op zijn voornaamste missie. Hij nam een langere weg, een omweg. Een weg die hem in staat stelde om de buitenste randen van het kamp te bestuderen, en alle knelpunten te vinden.
Want dood of niet, vanavond zou Sartes een manier vinden om te ontsnappen.
HOOFDSTUK VIJF
Lucious baande zich een weg tussen de aristocraten in de troonzaal door. Hij was woedend. Hij was woedend vanwege het feit dat hij mensen uit zijn weg moest duwen terwijl iedereen voor hem uit de weg zou moeten gaan en voor hem zou moeten buigen. Hij was woedend vanwege het feit dat Thanos alle glorie kreeg, dat hij het nu mocht opnemen tegen de rebellen op Haylon. Maar bovenal was hij woedend door wat er in het Stadion was gebeurd. Die teef Ceres had zijn plannen weer eens geruïneerd.
Voor zich zag Lucious de koning en koningin. Ze waren diep in gesprek met Cosmas, de oude dwaas uit de bibliotheek. Lucious had gedacht dat hij als kind het laatste van de oude academicus had gezien, toen ze bespottelijke feiten over de wereld hadden moeten leren. Maar nee. Schijnbaar had Cosmas, dankzij een brief die Ceres’ verraad had laten zien, het luisterend oor van zijn koning verdiend.
Lucious werkte zich verder naar voren. Hij hoorde de aristocraten van het hof zielige plannetjes smeden. Hij zag zijn verre nicht Stephania niet ver bij hem vandaan staan. Ze lachte om een grapje dat een ander schijnbaar perfect meisje van adel had gemaakt. Stephania keek om en ving Lucious’ blik op, net lang genoeg om hem een glimlach toe te werpen. Ze was, bedacht Lucious, een behoorlijk leeghoofd. Maar wel een mooie. Misschien, dacht hij, zou er in de toekomst een kans zijn om meer tijd met haar door te brengen. Hij was minstens zo indrukwekkend als Thanos.
Maar op dit moment was Lucious’ woede te overweldigend en konden dergelijke gedachten hem niet amuseren. Hij beende naar de tronen, naar de rand van het podium.
“Ze leeft nog!” flapte hij eruit. Het kon hem niet schelen dat het zo luid was dat iedereen in de troonzaal het kon horen. Laat het ze maar horen, besloot hij. Het maakte ook weinig verschil, want Cosmas was nog steeds diep in gesprek met de koning en koningin. Wat, vroeg Lucious zich af, kon een man die de hele dag tussen rollen perkament doorbracht nu voor belangrijks te zeggen hebben?
“Heeft u mij gehoord?” zei Lucious. “Het meisje—”
“Leeft nog, ja,” zei de koning terwijl hij zijn hand opstak en om stilte gebaarde. “We hebben hier belangrijkere zaken te bespreken. Thanos is vermist in de strijd op Haylon.”
Het