Een Requiem Voor Prinsen. Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Requiem Voor Prinsen - Морган Райс страница 7
“Ik denk dat we veilig zijn,” zei Cora.
“Ze zag Emeline knikken. “Ik denk wel… dat we misschien beter een tijdje uit het water moeten blijven.”
Ze klonk uitgeput, dus Cora hielp haar bij de oever vandaan. Het duurde even voor ze een weg hadden gevonden, maar toen het zover was leek het niet meer dan logisch om die te volgen.
Ze liepen over de weg, en zagen nu meer mensen dan in het noorden. Cora zag vissers vanaf de rivier komen, boeren met wagens vol goederen. Ze zag steeds meer mensen, met ladingen stof of kuddes dieren. Er was zelfs een man die een zwerm eenden bij elkaar dreef, die als schapen voor hem uitrenden.
“Er moet hier ergens een reizigersmarkt zijn,” zei Emeline.
“We moeten erheen,” zei Cora. “Zij kunnen ons weer de goede weg naar Steenhuis wijzen.”
“Of ons vermoorden als heksen zodra we het vragen,” merkte Emeline op.
Toch volgden ze de anderen tot ze bij de markt kwamen. Die lag op een klein eiland te midden van de rivieren, die op een tiental verschillende plekken doorwaadbaar waren. Op het eiland zag Cora kraampjes en veiling plaatsen voor alles van goederen tot vee. Ze was dankbaar dat niemand probeerde om onvrijen te verkopen vandaag.
Zij en Emeline liepen richting het eiland en waadden door een van ondiepe delen. Ze hielden hun hoofd laag en probeerden zo veel mogelijk in de menigte op te gaan.
Cora merkte dat ze werd aangetrokken tot een stel acteurs die De Dans van St. Cuthbert opvoerden, hoewel het niet de serieuze versie was die ze weleens in het paleis had gezien. In deze versie zat veel meer vunzige humor en excuses voor zwaardgevechten. Het acteursgezelschap wist duidelijk wat het publiek wilde. Toen ze klaar waren bogen ze, en mensen begonnen titels van toneelstukken en sketches te roepen, hopend dat ze hun favoriete stuk wilden opvoeren.
“Ik weet nog steeds niet hoe we iemand kunnen vinden die de weg naar Steenhuis kent,” zei Emeline. “In elk geval niet zonder dat we onszelf aan de priesters verraden.”
Cora had daar ook al over nagedacht. Ze had een idee.
“Je ziet het als mensen erover denken, nietwaar?” vroeg ze.
“Misschien,” zei Emeline.
“Dan zorgen we dat ze erover gaan denken,” zei Cora. Ze wendde zich tot de acteurs. “En De Dochters van de Steenhoeder dan?” riep ze uit, hopend dat ze haar niet zouden zien in de mensenmassa.
Tot haar verrassing werkte het. Misschien omdat het een gewaagd, zelfs gevaarlijk toneelstuk was om te roepen: het verhaal over hoe de dochters van een steenhouwer heksen bleken te zijn en uiteindelijk een thuis vonden, ver vandaan bij de mensen die hen zouden opjagen. Het was het soort toneelstuk dat ervoor zou kunnen zorgen dat ze gearresteerd werden als ze het op de verkeerde plek opvoerden.
Maar ze voerden het op, in al hun glorie. Gemaskerde figuren symboliseerden de priesters die achter de jonge mannen aanrenden, die de rollen van de vrouwen speelden uit angst voor ongeluk. De hele tijd staarde Cora verwachtingsvol naar Emeline.
“Nou, denken ze aan Steenhuis?”
“Ja, maar dat betekent niet… wacht,” zei Emeline, die haar hoofd draaide. “Zie je die man daar, die wol verkoopt? Hij denkt aan de keer dat hij erheen ging om te handelen. Die vrouw… haar zus is erheen gegaan.”
“Dus je weet weer welke kant we op moeten?” vroeg Cora.
Ze zag Emeline knikken. “Ik denk dat we het wel kunnen vinden.”
Het was niet veel hoop, maar het was tenminste iets. Steenhuis was daar ergens, en daarmee ook het vooruitzicht op een veilige plek.
HOOFDSTUK VIER
Van bovenaf gezien zag de invasie eruit als een vleugel die zich om het land heen vouwde. De Kraaienmeester genoot ervan, en hij was waarschijnlijk de enige die zich in een positie bevond om het te waarderen. Zijn kraaien boden hem een perfect zicht terwijl zijn schepen naar de kust voeren.
“Misschien zijn er andere zieners,” zei hij tegen zichzelf. “Misschien zien de wezens op dit eiland wel wat er op hen afkomt.”
“Wat zei u, heer?” vroeg een jonge officier. Hij was scherp en blond, en zijn uniform glom van de inspanning van het poetsen.
“Niets waar jij je druk om hoeft te maken. Maak je klaar om aan land te gaan.”
De jonge man haastte zich weg met een huppel in zijn pas die te lang leek voor actie. Misschien dacht hij dat hij onkwetsbaar was omdat hij voor het Nieuwe Leger vocht.
“Uiteindelijk worden ze allemaal kraaienvoer,” zei de Kraaienmeester.
Maar vandaag niet, want hij had zijn landingsplaatsen zorgvuldig uitgekozen. Er waren delen van het continent aan de andere kant van het Meswater waar mensen bijna standaard op kraaien schoten, maar hier hadden ze die gewoonte nog niet. Zijn dieren hadden zich verspreid en hem de plekken laten zien waar verdedigers kanonnen en barricades hadden geplaatst ter voorbereiding van een invasie, de plekken waar ze mannen hadden verborgen en dorpen hadden versterkt. Ze hadden een netwerk van verdedigingswerken die een hele invasiemacht hadden moeten opslokken, maar de Kraaienmeester had de gaten die erin zaten gezien.
“Begin,” commandeerde bij. Er werd op jachthoorns geblazen, en het geluid verspreidde zich over de golven. Er werden landingsboten neergelaten, en een tij van mannen spoelde over de kust. Ze deden het zo stil mogelijk, want een speler verkondigde niet waar hij zijn pionnen neer wilde zetten. De mannen verspreidden zich snel en brachten kanonnen en voorraden met zich mee.
Nu begon het geweld echt, exact zoals hij gepland had. Mannen slopen om de hinderlagen van zijn vijanden heen om hen van achteren aan te vallen, en ze vielen de verborgen strijdmachten aan. Vanaf deze afstand zou het onmogelijk moeten zijn om het geschreeuw van de stervenden of zelfs het musketvuur te kunnen horen, maar zijn kraaien gaven alles aan hem door.
Hij zag tientallen beelden tegelijk, en het geweld bloeide op in een pluriforme chaos, zoals het altijd deed in de momenten na de start van een conflict. Hij zag zijn mannen een strand op rennen en met maaiende zwaarden de confrontatie met een groep boeren aangaan. Hij zag paarden aan land gaan terwijl een strijdmacht vocht om hun positie te behouden, tegen een militie die bewapend was met landbouwwerktuigen. Hij zag zowel de slachtpartijen als de zwaarbevochten heldhaftigheid, hoewel het lastig was onderscheid tussen de twee te maken.
Door de ogen van zijn kraaien zag hij hoe een groep ruiters zich een eindje landinwaarts verzamelde, hun borstplaten glimmend in de zon. Ze waren met genoeg om een gat in zijn zorgvuldig gecoördineerde web van landingsplaatsen te creëren, en hoewel de Kraaienmeester betwijfelde of ze wisten waar ze moesten aanvallen, kon hij het risico niet nemen.
Hij breidde zijn concentratie uit en gebruikte zijn kraaien om een geschikte officier te vinden die in de buurt was. Tot zijn eigen vermaak vond hij de jonge man die eerder zo enthousiast was geweest. Hij concentreerde zich en spande zich in om een van de dieren zijn woorden mee te geven, in plaats van alleen maar door zijn ogen te kijken.
“Er zijn ruiters ten noorden van je,” zei hij. Hij hoorde de krakende stem van de kraai terwijl het dier zijn woorden herhaalde. “Cirkel naar de bergrug in het westen