Agent Nul. Джек Марс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Agent Nul - Джек Марс страница 14
Het geheel nam ongeveer een half uur in beslag. In die tijd bonsden klanten tweemaal op de deur van het toilet (de tweede keer riep een vrouw in het Frans dat haar kind bijna in zijn broek plaste). Beide malen riep Reid alleen maar terug, “Occupé!”
Toen hij eindelijk klaar was bestudeerde hij zichzelf in de spiegel. Het was niet bepaald perfect, maar het leek er tenminste niet op alsof hij in elkaar geramd was in een ondergrondse martelkamer. Hij vroeg zich af of hij een donkerdere foundation had moeten kiezen, iets om hem er meer als een buitenlander uit te laten zien. Wist de beller wie hij hoorde te ontmoeten? Zouden ze herkennen wie hij was – of wie ze dachten die hij was? De drie mannen die naar zijn huis waren gekomen, hadden niet zo zeker van hun zaak geleken; ze hadden het met een foto moeten controleren.
“Waar ben ik mee bezig?” vroeg hij zichzelf. Je bereid je voor op een vergadering met een gevaarlijke crimineel die waarschijnlijk een bekende terrorist is, zei de stem in zijn hoofd – niet die nieuwe, opdringerige stem, maar zijn eigen stem, van Reid Lawson. Dat was zijn eigen gezond verstand, dat hem bespotte.
Toen deed de bedaarde, assertieve persoonlijkheid van zich horen. Je gaat het prima doen, zei het tegen hem. Niets dat je niet eerder gedaan hebt. Zijn hand reikte instinctief naar de kolf van zijn Beretta die achterin zijn broek gestoken was, verhuld door zijn nieuwe jas. Je weet precies wat je moet doen.
Voordat hij de drogist verliet, kocht hij nog een paar dingen: een goedkoop horloge, een flesje water, en twee chocoladerepen. Buiten op het trottoir verorberde hij de chocoladerepen. Hij wist niet zeker hoeveel bloed hij had verloren en hij wilde zijn bloedsuikerniveau op peil houden. Hij dronk de hele fles water op en vroeg toen een voorbijganger hoe laat het was. Hij stelde de tijd in op het horloge en deed het om zijn pols.
Het was half zeven. Hij had meer dan genoeg tijd om vroeg op de ontmoetingsplaats te arriveren en zich voor te bereiden.
*
Het begon al te schemeren toen hij het adres bereikte dat hem aan de telefoon was opgegeven. De zonsondergang in Parijs wierp lange schaduwen over de boulevard. 187 Rue de Stalingrad was een bar in het 10e arrondissement, Féline genaamd, een aftandse kroeg met beschilderde ramen en barsten in de voorgevel. Het stond aan een straat die verder ook kunstgalerijen, Indiase restaurants en bohemienne cafés huisde.
Reid pauzeerde even met zijn hand tegen de deur. Als hij hier naar binnen ging, was er geen weg terug. Hij kon nog altijd weg gaan. Nee, bedacht hij, dat kon hij niet. Waar zou hij heen gaan? Terug naar huis, zodat ze hem simpelweg weer konden oppakken? En leven met deze rare visioenen in zijn hoofd?
Hij ging naar binnen.
De muren van de bar waren zwart en rood geschilderd en bedekt met posters uit de jaren vijftig van grimmig ogende vrouwen met sigarettenhouders en silhouetten. Het was te vroeg, of misschien te laat, om er druk te zijn. Er liepen een paar klanten rond die in gedempte tonen spraken en beschermend over hun drankjes gebogen zaten. Melancholieke bluesmuziek speelde zachtjes op een stereo achter de bar.
Reid observeerde de tent van links naar rechts en weer terug. Niemand keek zijn kant op, en al helemaal niemand leek op de types die hem hadden gegijzeld. Hij ging zitten aan een klein tafeltje achterin en ging zo zitten dat hij de deur kon zien. Hij bestelde koffie, hoewel het grotendeels voor hem bleef staan dampen.
Een gekromde oude man gleed van een kruk af en hinkte de bar door richting de toiletten. Reid voelde dat zijn blik door de beweging werd aangetrokken en de man begon te bekijken. Achter in de zestig. Heupdysplasie. Gelige vingers, moeilijk ademend – een sigaarroker. Zijn ogen vlogen naar de andere kant van de kroeg zonder zijn hoofd te bewegen, waar twee ruig uitziende mannen in overalls een zacht maar fel gesprek hadden over sport. Fabrieksarbeiders. Die links heeft slaaptekort, waarschijnlijk heeft hij jonge kinderen. De man rechts heeft pas nog gevochten, of op z’n minst iemand een dreun verkocht; zijn knokkels hebben blauwe plekken. Hij merkte op dat hij, zonder te denken, de zoom van hun broek, hun mouwen en hoe ze met hun elleboog op tafel zaten zat te bestuderen. Iemand die een pistool op zak heeft zal het beschermen, proberen te verbergen, zelfs onbewust.
Reid schudde zijn hoofd. Hij begon paranoïde te worden, en deze aanhoudende niet-eigen gedachten hielpen niet. Maar toen dacht hij terug aan de vreemde gebeurtenis betreffende de drogist, het oproepen van de locatie daarvan enkel door de vermelden dat hij eentje moest vinden. De academicus in hem roerde zich. Misschien kan je hier iets van leren. In plaats van je ertegen te verzetten moet je je misschien ervoor openstellen.
De serveerster was een jonge, vermoeid ogende vrouw met bruine lokken met klitten erin. “Stylo?” vroeg hij toen ze hem voorbij liep. “Ou crayon?” Pen of potlood? Ze reikte in haar haarkluwen en vond een pen. “Merci.”
Hij streek een servetje glad en plaatste de punt van de pen erop. Dit was geen nieuwe vaardigheid die hij nooit eerder had geleerd; dit was een tactiek van Professor Lawson, eentje die hij al vele malen in het verleden had gebruikt om zich iets te herinneren en beter in zijn geheugen op te slaan.
Hij dacht terug aan zijn conversatie, als dat het juiste woord was, met de drie Arabische ontvoerders. Hij probeerde niet te denken aan hun dode ogen, het bloed op de vloer, of het dienblad met de scherpe werktuigen bedoeld om wat voor waarheid hij volgens hen bezat uit hem te snijden. In plaats daarvan concentreerde hij zich op de verbale details en schreef de eerste naam op die in hem opkwam.
Toen prevelde hij het hardop. “Sjeik Mustafar.”
Een Marokkaanse geheime locatie. Een man die zijn hele leven slechts weelde en macht had gekend, die minderbedeelden als vuil behandelde, hen onder zijn schoen vertrapte als vuil – nu in zijn broek scheet omdat hij weet dat je hem tot aan zijn nek in het zand kan begraven en niemand ooit zijn botten zou vinden.
“Ik heb je alles verteld dat ik weet!” dringt hij aan.
Tuttut. “Mijn informatie vertelt een ander verhaal. Vertelt dat je een hele hoop meer weet, maar dat je misschien bang bent voor de verkeerde mensen. Moet je es horen, Sjeik…mijn maatje in de kamer hiernaast? Hij begint een beetje zenuwachtig te worden. Het punt is, hij heeft een hamer – ’t is maar een klein dingetje hoor, een rotshamertje, net zoals geologen gebruiken? Maar het werkt super op kleine beenderen, knokkels…”
“Ik zweer het!” De sjeik wringt nerveus zijn handen. Je herkent het als een tic. “Er waren andere gesprekken over de plannen, maar die waren in het Duits, Russisch…ik verstond er niets van!”
“Ach, jeweetwel, Sjeik…een kogel klinkt hetzelfde in iedere taal.”
Reid kwam met een schok terug in de aftandse kroeg. Hij had een droge keel. De herinnering was intens geweest, zo levend en helder als welke herinnering dan ook waarvan hij zeker wist dat hij die echt ervaren had. En dit was zijn stem in zijn hoofd geweest, die zo achteloos liep te dreigen en dingen zei waarvan hij nooit gedroomd had dat hij ze tegen een ander zou zeggen.
Plannen. De sjeik had zeker iets gezegd over plannen. Wat voor vreselijk iets ook in zijn onderbewuste liep te zeuren, hij had een sterk gevoel dat het nog niet gebeurd was.
Hij nam een slokje van zijn inmiddels lauwe koffie om zijn zenuwen te kalmeren. “Oké,” zei hij tegen zichzelf. “Oké.” Tijdens zijn ondervraging in de kelder hadden ze gevraagd naar zijn medeagenten in het veld, en waren er drie namen door zijn hoofd geflitst. Hij schreef eentje op, en las het toen hardop voor. “Morris”.
Ogenblikkelijk doemde een gezicht voor hem op, een man van begin dertig, knap om