Schuilen voor hoge vlammen. Блейк Пирс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Schuilen voor hoge vlammen - Блейк Пирс страница 9
Iedereen nam plaats rond de tafel (behalve Avery, die altijd liever bleef staan) en een van de agenten, die ze niet kende, deelde kopieën uit met de weinige informatie waarover ze tot nu toe beschikten: foto’s van de plaats delict en een opsomming van wat ze daar gevonden hadden. Avery vond de informatie kort en bondig.
Toen iedereen plaatsnam, merkte ze dat Ramirez net voor haar zat. Ze keek naar hem en merkte dat ze automatisch wat dichter bij hem was gaan staan. Ze voelde de neiging om haar hand op zijn schouder te leggen, alleen om hem even te kunnen aanraken. Toen ze merkte dat Finley haar vreemd aankeek, ging ze weer wat naar achteren.
Verdorie, dacht ze. Valt het zo erg op?
Terwijl ze de notities met informatie nog eens doornam, kwamen O’Malley en Connelly de kamer binnen. O’Malley trok de deur achter zich dicht en ging vooraan in de vergaderruimte staan. Voordat hij begon te praten vielen het gemompel en de gesprekken in de kamer stil. Avery keek naar hem met veel bewondering en respect. Hij was het type man dat de leiding kon nemen door eenvoudig eens te kuchen of door alleen nog maar aanstalten te maken om te spreken.
“Bedankt dat jullie zo snel samen zijn gekomen,” zei O’Malley. “Jullie hebben allemaal de informatie die we tot nu toe weten. Ik heb de medewerkers van het stadbestuur de opdracht gegeven om de beelden van de camera’s in de buurt grondig te bekijken. Twee van de vier camera’s hebben beelden geregistreerd van een vrouw die haar hond uitliet. En dat is alles wat we tot nu toe hebben.”
“Er is nog iets,” zei een van de agenten aan de tafel. Avery wist dat hij Mosely heette, maar dat was alles wat ze van hem wist. “Net voordat ik deze vergaderruimte binnenkwam, kreeg ik te horen dat er vanmorgen een bericht van een oudere man binnenkwam die beweerde dat hij een ‘enge, lange kerel’ in de omgeving had zien wandelen. Hij zei dat het leek alsof hij een of andere grote zak onder zijn lange jas verborg. De telefonist noteerde de oproep, maar ging ervan uit dat het alleen een nieuwsgierige, oude man was die niets beter te doen had. Maar toen deze zaak met die verbranding vanmorgen opdook, brachten ze me hiervan op de hoogte.”
“Hebben we contactgegevens van die oude man?” vroeg Avery.
Connelly wierp haar een geïrriteerde blik toe. Ze ging ervan uit dat ze voor haar beurt sprak, hoewel hij haar nog geen drie kwartier geleden had verteld dat dit haar zaak was.
“Ja,” antwoordde Mosely.
“Ik wil dat iemand hem opbelt zodra deze vergadering afgelopen is,” zei O’Malley.
“Finley, hoe ver ben je met de lijst van bedrijven die chemische producten verkopen die in zo’n korte tijd zo’n hevige brand kunnen veroorzaken?”
“Ik heb drie bedrijven gevonden in een straal van dertig kilometer. Twee daarvan zullen me een lijst van producten met deze eigenschappen e-mailen en erbij vermelden of ze die al dan niet in voorraad hebben.”
Avery luisterde naar al het gepraat, nam in haar hoofd notities van alles wat ze hoorde en probeerde alles op de juiste plek te laten vallen. Met elk stukje informatie kreeg ze een wat duidelijker beeld van wat zich op de vreemde plaats delict afgespeeld kon hebben, maar toch zat er nog geen enkele logica in.
“We weten nog altijd niet wie het slachtoffer is,” zei O’Malley. “We kunnen ons alleen baseren op de gebitsgegevens, tenzij de camerabeelden ons meer informatie kunnen geven.” Hij keek Avery aan en gebaarde dat ze naar voren moest komen. “Rechercheur Black heeft de leiding over deze zaak, dus alle aanvullende informatie moet meteen aan haar doorgegeven worden.”
Avery ging naast O’Malley staan en keek naar de gezichten voor zich. Haar blik bleef op Jane Parks rusten, een van de hoofdmedewerkers van de forensische dienst. “Weten we al iets meer over de glasscherven?” vroeg ze.
“Nog niet,” zei Parks. “We weten wel zeker dat er geen vingerafdrukken op zaten. Maar we proberen er nog achter te komen wat het voorwerp precies is. Tot nu toe kunnen we alleen bedenken dat het een of ander stuk prullaria is dat het geen verband houdt met de zaak.”
“En wat denkt de forensische dienst over de verbranding?” vroeg Avery. “Denken jullie ook dat het geen normaal geval van brand is?”
“Ja. De as wordt nog onderzocht, maar een gewone brand kan menselijk weefsel niet op zo’n grondige manier verbranden. Op de botten zitten zelfs nauwelijks verkoolde resten en de botten zelf zijn bijna nog helemaal intact en vertonen geen schroeiplekken.”
“Kun je beschrijven hoe het normaal gesproken verloopt als een lichaam verbrandt?” vroeg Avery.
“Nou, niet één verbranding is hetzelfde, behalve wanneer het lichaam gecremeerd wordt,” zei Parks. “Maar stel dat iemand vastzit in een brandend huis en het lichaam in brand vliegt. Wanneer de huid weggebrand is, doet het lichaamsvet dienst als een soort brandstof die het verbrandingsproces voortzet. Een beetje zoals een kaars, snap je? Maar dit lichaam werd heel snel en in heel korte tijd helemaal verbrand. Het vuur was waarschijnlijk zo intens dat dit het lichaamsvet verdampte voordat het dienst kon doen als brandstof.”
“Hoe lang duurt het voordat een lichaam helemaal is opgebrand tot niets meer dan botten?” vroeg Avery.
“Nou, er zijn verschillende factoren die dat bepalen,” zei Parks. “Maar toch algauw vijf tot zeven uur. Een langzame en gecontroleerde verbranding, zoals bijvoorbeeld in een crematorium, kan wel acht uur duren.”
“En dit lichaam werd in minder dan anderhalf uur verbrand?” vroeg Connelly.
“Ja, daar gaan we wel van uit,” zei Parks.
In de vergaderruimte begonnen de aanwezigen vol afschuw en verbijstering te mompelen. Avery begreep dit maar al te goed. Het was bijna onmogelijk om de hele situatie te begrijpen.
“Of,” zei Avery, “het lichaam werd ergens anders verbrand en de resten werden vanmorgen op het bouwterrein achtergelaten.”
“Maar dat skelet is een recent skelet,” zei Parks. “De huid, de spieren en het weefsel werden nog niet lang geleden van het skelet verwijderd. Helemaal niet lang geleden.”
“Heb je er enig idee van hoe lang het is geleden dat dit lichaam verbrand werd?” vroeg Avery.
“Zeker niet langer dan een dag of zo.”
“Dus hier was planning en kennis voor nodig bij de moordenaar,” zei Avery. “Hij zou alles afweten van je een lichaam verbrandt. En hij heeft helemaal niet geprobeerd om de resten te verbergen, en heeft bovendien zijn slachtoffer op een gruwelijke manier vermoord... dat wijst op een paar dingen. En wat ik nog het meest vrees, is dat dit waarschijnlijk de eerste moord in een hele rij is.”
“Hoe bedoel je?” vroeg Connelly.
Ze voelde dat alle ogen meteen op haar gericht werden. “Ik bedoel dat dit waarschijnlijk het werk is van een seriemoordenaar.”
In de vergaderruimte viel een zware stilte.
“Waar heb je het over?” vroeg Connelly. “Daar is nog helemaal geen bewijs voor.”
“Niets wat voor de hand ligt,” gaf Avery toe. “Maar hij wilde dat het lichaam gevonden werd. Hij heeft geen enkele poging gedaan de resten ergens op dat terrein te verbergen. Er was een beek aan de achterzijde langs het bouwterrein. Hij had het daar makkelijk kunnen dumpen. En bovendien, overal