De Ridders. Aristophanes

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Ridders - Aristophanes страница 2

De Ridders - Aristophanes

Скачать книгу

Slaaf.

      We-loo-pen, daar, ik zeg het al.

      Eerste Slaaf.

      We-loo-pen, daar, ik zeg het al. Zeg dan daarna

      Het woordje: weg, daarachter!

      Tweede Slaaf.

      Het woordje: weg, daarachter! Weg!

      Eerste Slaaf.

      Het woordje: weg, daarachter! Weg! Zóó is het goed!

      Doe of je ’t woordje langzaam aftrekt, en zeg eerst:

      25We-loopen-, daarna zeg je: weg, en dan heel gauw…

      Tweede Slaaf.

      We-loopen, weg, we-loopen weg, we-loopen weg!

      Eerste Slaaf.

      Mooi zoo, niet waar!

      Tweede Slaaf.

      Mooi zoo, niet waar! Jawel, bij Zeus! maar voor m’n huid

      Voorspelt het mij een leelijke toekomst.

      Eerste Slaaf.

      Voorspelt het mij een leelijke toekomst. Wel, waarom?

      Tweede Slaaf.

      Omdat bij dien aftrek licht m’n huid verloren gaat.

       Eerste Slaaf.

      30Het beste voor ons beiden dunkt mij nu te zijn

      „Ons neer te werpen voor een heilig godenbeeld.”

      Tweede Slaaf.

      Welk godenbeeld? geloof jij vast dat er goden zijn?

      Eerste Slaaf.

      Welzeker!

      Tweede Slaaf.

      Welzeker! En wat is dan jouw bewijs daarvoor?

      Eerste Slaaf.

      Omdat ik gehaat ben bij de goden. Klopt dat niet?

      Tweede Slaaf.

      35Je overtuigt me. Maar ’k zoek tòch een andren weg!

      Wat denk je, wil ik de zaak vertellen aan ’t publiek?

      Eerste Slaaf.

      Dat is niet kwaad. We vragen één ding aan ’t publiek,

      (tot het publiek gewend):

      Om asjeblieft te laten blijken aan d’acteurs,

      Als men pleizier heeft van onze verzen en ons spel.

      Tweede Slaaf.

      40Ik zal vertellen.

      (tot het publiek)

      Ik zal vertellen. Weet dan, publiek, we hebben ’n heer,

      Heel boersch en driftig, ’n boonenverslinder, onbesuisd,

      Meneer Volk van den Heuvel, een humeurigen ouweheer,

      En ’n beetje doof. Die kocht op d’eersten van de maand

      Een slaaf, Paphlagoniër, en leerlooier van beroep,

      45Maar ondertusschen een verduiveld grooten schelm.

      Die kerel had den aard van ons oudje snel doorgrond,

      Die beroerde Paphlagoniër! vleide onzen heer,

      Hij streelde en likte, hij bedroog en kamde ’m op,

      Met allerlei flikvlooierijen sprak hij zóó:

      50„Mijnheer Volk, neem ’n bad, maar eerst nog even één proces,

      „Pak aan, en slik, en eet. Daar heb j’ een kwartje vast!

      „Wil ik je eten klaarzetten?” – Dan pakt hij weg

      Wat een van ons al voor z’n heer heeft klaargemaakt,

      En maakt zich lief. Zóó had ik eens verleden jaar

      55Een lekkren koek gebakken met Spartaansch beslag,

      Maar hij kwam listig aangeloopen, pakte ’m weg,

      En bood de roomtaart die ikzelf geslagen had!

      Ons jaagt hij weg, en niemand anders mag zijn heer

      Bedienen. Hij staat met een leêren krans op ’t hoofd,

      60En jaagt, terwijl z’n meester eet, de sprekers weg.

      Hij zingt orakels, en de ouwe orakelt meê.

      Zoodra hij hem met Moeder de Gans heeft volgepropt,

      Beginnen z’n kunsten. Al de slaven in het huis,

      Belastert hij, en het gevolg is: slaag voor ons!

      65De Paphlagoniër loopt voortdurend woedend rond,

      En stookt en kuipt, en roept op eens bij voorbeeld uit:

      „Zie je wel hoe Hylas door mijn toedoen slagen krijgt?

      „Houdt mij te vrind, of anders ga je kapot vandaag!”

      En wij – moeten geven. Doen we ’t niet, de ouwe geeft

      70Ons zeker dan nog tienmaal erger voor de broek.

      (tot den ander):

      Dus laten wij maar gauw bedenken, beste vrind,

      Wat weg ons nù te kiezen staat, en wie ons helpt.

      Eerste Slaaf.

      Je vraagt, wat weg? We loopen weg, dat’s ònze weg.

      Tweede Slaaf.

      O neen, want alles weet de Paphlagoniër,

      75Zelf ziet hij toe op alles. Met z’n eene been

      Staat hij in Pylos, met z’n ander op de Pnyx.

      Z’n beenen houdt hij altijd zóóver uit elkaar,

      Dat feitelijk z’n achterste is in Gapenburg,

      Z’n handen in Bedel-, en z’n geest in Stelenburg.

      Eerste Slaaf.

      80Dan is het best dat wij maar doodgaan!

      Tweede Slaaf.

      Dan is het best dat wij maar doodgaan! Laat ons zien,

      Hoe wij dan sterven kunnen vol van dapperheid.

      Eerste Slaaf.

      Ja zeker, hoe te sterven vol van dapperheid?

      Het beste is misschien, wij drinken stierenbloed.

      Het meest bevalt me de dood nog van Themistokles.

      Tweede Slaaf.

      85Of ongemengden wijn, den goeden god ter eer,

      Want

Скачать книгу