Wet inkomstenbelasting – IB (Wet IB 2001). Nederland
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Wet inkomstenbelasting – IB (Wet IB 2001) - Nederland страница 10
4. Bij het bepalen van de winst komen mede niet in aftrek kosten en lasten die verband houden met vergoeding van arbeid door de partner van de belastingplichtige, indien de vergoeding lager is dan € 5000.
5. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel c, wordt kleding als werkkleding aangemerkt indien zij:
a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om in het kader van de onderneming te worden gedragen of
b. is voorzien van zodanige uiterlijke kenmerken dat daaruit blijkt dat deze uitsluitend is bestemd om bij het behalen van de winst te worden gedragen.
6. Bij ministeriële regeling kunnen voor het vijfde lid, onderdelen a en b, regels worden gesteld om te bepalen wanneer aan de in die onderdelen gestelde voorwaarden is voldaan.
7. Het tweede lid, onderdelen c en d, is niet van toepassing ten aanzien van de belastingplichtige die optreedt als artiest of als presentator of die als beroep een tak van sport beoefent.
8. Het tweede lid, onderdeel f, is niet van toepassing indien de aard van de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden noodzaakt tot het bijwonen van de desbetreffende cursussen, opleidingen, congressen, seminars, symposia, excursies en dergelijke respectievelijk het maken van de desbetreffende studiereizen.
9. Bij het bepalen van de winst komen mede niet in aftrek:
a. geheven loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen;
b. premies voor buitenlandse verzekeringen die naar aard en strekking overeenkomen met de volksverzekeringen, tenzij de belastingplichtige premieplichtig is voor de volksverzekeringen.
10. Bij het bepalen van de winst komen voorts mede niet in aftrek, renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die corresponderen met geldvorderingen als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid.
11. Voor de toepassing van dit artikel worden met de belastingplichtige gelijkgesteld personen die behoren tot zijn huishouden.
12. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder woning mede verstaan: een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet, alsmede de aanhorigheden van een schip of woonwagen.
Artikel 3.17. In aftrek beperkte kosten ten behoeve van de belastingplichtige
1. Bij het bepalen van de winst komen, onverminderd de artikelen 3.14, 3.15 en 3.16, kosten en lasten die verband houden met de volgende posten, tot het bij die posten aangegeven gedeelte in aftrek:
a. ten behoeve van de belastingplichtige zelf:
1°. verhuizing naar een andere woonruimte: de kosten van het overbrengen van zijn inboedel, vermeerderd met € 7750;
2°. huisvesting buiten zijn woonplaats: gedurende ten hoogste twee jaar;
b. tot het privé-vermogen van de belastingplichtige behorend of door hem in privé gehuurd vervoermiddel: € 0,19 per kilometer;
c. tot het privé-vermogen van de belastingplichtige behorende of door hem in privé gehuurde bezittingen, andere dan vervoermiddelen als bedoeld in onderdeel b:
1º. indien de bezittingen tot het privé-vermogen behoren: een gebruiksvergoeding van ten hoogste het voordeel uit sparen en beleggen dat ter zake van deze bezittingen in aanmerking wordt genomen, zonder daarbij rekening te houden met het heffingvrije vermogen bedoeld in artikel 5.5, dat kan worden toegerekend aan de periode van het gebruik van de bezitting in de onderneming, alsmede een evenredig deel van de kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen;
2º. indien de bezittingen in privé zijn gehuurd: een gebruiksvergoeding van ten hoogste een evenredig deel van de huurprijs dat kan worden toegerekend aan de periode van het gebruik van de bezitting in de onderneming, alsmede een evenredig deel van de kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor de beoordeling of in ieder geval in het kader van de onderneming is verhuisd.
3. Indien een belastingplichtige uit meer dan een onderneming of werkzaamheid als bedoeld in afdeling 3.4 winst respectievelijk resultaat behaalt, worden de kosten en lasten van de posten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, gezamenlijk bij één onderneming of werkzaamheid in aanmerking genomen.
4. Voor de toepassing van dit artikel, behoudens het eerste lid, onderdeel c, worden met de belastingplichtige gelijkgesteld personen die behoren tot zijn huishouden.
Artikel 3.18 [Vervallen per 01-01-2004]
Artikel 3.19. Bijtelling privé-gebruik woning
1. Bij het bepalen van de winst met betrekking tot een woning die de belastingplichtige of personen die behoren tot zijn huishouden, anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat, wordt de waarde van de onttrekking gesteld op het bedrag in het tweede lid.
2. De onttrekking bedraagt bij een woningwaarde van:
meer dan maar niet meer dan op jaarbasis
–
€ 12 500
0,80 % van deze waarde
€ 12 500
€ 25 000
1,00 % van deze waarde
€ 25 000
€ 50 000
1,15 % van deze waarde
€ 50 000
€ 75 000
1,25 % van deze waarde
€ 75 000
€ 1 040 000
1,40 % van deze waarde
€ 1 040 000
–
€ 14 560 vermeerderd met 1,75 % van de woningwaarde voor zover deze uitgaat boven € 1 040 000
3. De woningwaarde is de volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor die woning vastgestelde waarde of waarden voor het kalenderjaar van de onttrekking. Indien een woning deel uitmaakt van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken, wordt de woningwaarde gesteld op het gedeelte van de waarde van de onroerende zaak dat kan worden toegerekend aan die woning.
4. Indien met betrekking tot een woning het derde lid geen toepassing kan vinden door het ontbreken van een op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde, is de woningwaarde de waarde van de woning die wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde