De nijlbruid. Georg Ebers
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу De nijlbruid - Georg Ebers страница 9
De Mukaukas had, nadat hij met een stillen wenk had goedgevonden den braven koopman, die hem bijzonder was aanbevolen, later te ontvangen, zijn rusttijd genomen, en zonder zich over den wachtende te bekommeren verpoosde hij zich met het schaakspel. Hij lag op een divan, waarover de gladde huid eener leeuwin was gespreid, terwijl zijne jeugdige speelgenoote op een lagen zetel tegenover hem zat. De deuren aan de Nijlzijde van het vertrek, waarin hij ook in liggende houding de personen had ontvangen die ter audiëntie waren gekomen, stonden nu half open, om de koelere maar altijd nog lauwe avondlucht binnen te laten. Het groene velarium1, dat overdag de zonnestralen belette om door het in het midden geopende dak naar binnen te dringen, was nu op zij geschoven, en maan en sterren schenen in het vertrek, dat geheel beantwoordde aan zijne bestemming om in heete zomerdagen een dragelijk toevluchtsoord te zijn. Want de wanden waren met koele, bonte tegels bekleed, de bodem bestond uit een veelkleurig mozaïk van allerlei figuren op een grond van verguld glas, en op het ronde middenstuk van dezen kunstigen vloer verhief zich het voorwerp, dat eigenlijk de frischheid aanbracht, een twee manslengten wijde schaal van bruin met wit doorspikkeld porfier, waaruit een waterstraal opspoot, die de geheele omgeving met fijne waterstof besproeide. Enkele zetels, stoelen en kleine tafeltjes, allen van metaal, vormden het overige ameublement van dit hoog, door vele lampen verlicht vertrek. Eene zachte koelte drong door het open dak en de thans ontsloten deuren binnen, bewoog even de vlammen der lampen en speelde met de bruine lokken van Paula, die zich met geheel hare opmerkzaamheid aan het schaakspel scheen te wijden.
Orion, die achter haar stond, had reeds meermalen te vergeefs moeite gedaan om hare aandacht te trekken. Thans bood hij zich dienstvaardig aan om een doek voor haar te halen, opdat zij geen tocht mocht vatten. Maar zij sloeg het kortweg en bepaald af, ofschoon eene vochtige lucht van de rivierzijde binnendrong en zij reeds meermalen haar peplos dichter om de borst had samengetrokken. Bij deze afwijzing beet de jonge man zich op de lippen; hij toch wist niet dat zijne moeder haar had medegedeeld, wat hij haar gisteren had ingewilligd, en vond geene verklaring voor Paula’s veranderde gezindheid. Sedert den vroegen morgen had zij hem ijskoud bejegend en zijne vragen ternauwernood met een koel »ja” of »neen” beantwoord, en deze verhouding werd hem, den verwenden lieveling der vrouwen, al meer en meer ondragelijk. Moeder had dus wel juist over haar geoordeeld. Zij liet zich gansch en al beheerschen door hare luimen, en thans deed zij ook hem haar trots gevoelen, waarvan hij vroeger niets bespeurd had. Ja, deze koude behandeling grensde aan lompheid, en hij was niet genegen zich dit langer te laten welgevallen. Bitter verdrietig volgde hij elke beweging harer hand, elke buiging van haar hoofd en de afwisselende uitdrukking van haar gelaat, maar hoe meer hij zich in de beschouwing van deze trotsche jonkvrouw verdiepte, des te schooner scheen zij hem toe, des te dieper indruk maakten die volmaakte vormen op zijn gemoed en des te hooger steeg zijn vurig verlangen, om haar weer zoo lachende, zoo echt vrouwelijk teeder te zien als gisteren. Thans geleek zij slechts op een voortreffelijk marmeren beeld, doch hij wist maar al te goed dat dit beeld ook eene ziel had. Welk een heerlijke taak zou het zijn om dit schepseltje, dat zoo geheel door hare dwaze luimen beheerscht werd, te leeren zichzelve te beheerschen, en haar, al moest het met hardheid geschieden, te wijzen op hetgeen eene vrouw, eene jonkvrouw bovenal betaamt.
Onder deze afwisselende gewaarwordingen wijdde hij zijne aandacht meer en meer uitsluitend aan Paula. Zijne moeder, die met vrouw Susanna op tamelijken afstand van de spelenden op een rustbank zat, bespeurde dit met toenemende ergernis; zij zocht hem door vragen en door hem nu en dan eene kleinigheid te verzoeken, van haar af te trekken en aan zijne kwalijk verholen gedachten eene andere richting te geven.
Wie had gisteren morgen kunnen denken, dat haar lieveling haar weldra zulk een verdriet, zooveel zorgen zou geven! Hij was teruggekeerd als een zelfstandig man, die het leven in de groote wereld heeft leeren kennen, juist zooals zijn vader en zij het gewenscht hadden. Wel-is-waar had hij in de hoofdstad alles genoten, wat het hart van een jongeling uit hoogen stand aantrekt, maar desniettemin – en hierover vooral verblijdde zich zijn vader – was hij frisch gebleven en ontvankelijk ook voor het kleinste. Van die oververzadiging, die onverschilligheid voor de gewone genietingen des levens, waartoe zoovele jongelieden van zijn stand vervielen, vertoonde zich bij hem geen spoor. Hij kon met de kleine Maria nog altijd even dartel spelen, zich over eene zeldzame bloem of een nieuw fraai paard nog even hartelijk verheugen als voor zijn vertrek. Daarbij had hij echter zulk een diepen blik geslagen in de staatkundige verhoudingen van zijn tijd, in den toestand van het keizerrijk en het hof, in het staatsbestuur en de verschijnselen op godsdienstig gebied, dat het zijn vader een genot was hem te hooren spreken, en deze aan zijne gade de verzekering kon geven, dat hij van den jongen man veel leerde, en dat Orion op weg was een degelijk staatsman te worden, die thans reeds kennis genoeg bezat om zijne plaats geheel te kunnen innemen.
Toen de moeder haar echtgenoot de groote som had genoemd van de schulden, die Orion in Konstantinopel had achtergelaten, greep de oude heer met zekeren trots in zijn buidel. Hij verheugde er zich over, dat de eenige hem overgebleven erfgenaam de kunst verstond om de groote rijkdommen, die hem zelven meer tot last dan tot genot waren, evengoed als hijzelf in zijne jeugd, te gebruiken, en zich te omgeven met een glans, waarvan het schijnsel op hemzelven en zijn naam terugviel. »Bij hem weet men,” zeide de kranke, »waarvoor men zijne geldstukken laat rollen. Zijne paarden kosten veel, maar hij weet er mee te overwinnen; zijn optreden in de wereld verslindt aanzienlijke sommen, maar daarvoor verschaft hij zich achting, waar hij zich ook vertoont. Hij brengt mij een brief mede van den senator Justinus, en de waardige man erkent, dat hij eene groote rol onder de voorname jongelieden van aanzienlijk vermogen in de hoofdstad gespeeld heeft. Zulk een roem verwerft men geenzins om niet, en ten slotte valt de rekening nog mee. Wat vraag ik naar een honderd talenten meer of minder? En er ligt iets van beteekenis in, dat hij den moed heeft gehad het ook niet te doen.”
Hij die zoo sprak was geen levenslustige grijsaard, maar een man wiens gezondheid was geknakt, en die zich verheugde dat zijn zoon alles, waarvan het genot hem sedert lang was ontzegd, nu blijde en volop genieten kon.
De vurige, pas de kinderschoenen ontwassen, hoogbegaafde jonkman, dien hij met eenige bezorgdheid naar de keizerstad had gezonden, moest dan toch in de hoofdstad een veel ingetogener leven hebben geleid, dan men van hem verwacht had; daarvoor stonden hem borg de roode blos op zijne een weinig gebruinde wangen, de kracht zijner spieren en de dichtheid van zijne gladde doch met kunstvaardige hand gekroesde haren, die in kort gesneden lokken, naar de mode van dien tijd, op zijn hoog voorhoofd neerhingen, en hem ietwat deden gelijken op de beelden van Antinous, den schoonen jongeling uit de dagen van keizer Hadrianus.
De moeder moest zelve bekennen, dat de wedergekeerde er uitzag als een toonbeeld van gezondheid. Niemand van de keizerlijke familie kon rijker, zorgvuldiger en meer naar de mode gekleed zijn dan haar lieveling; maar ook in het eenvoudigst gewaad zou hij een schoon, een krachtig jonkman, de trots eener moeder zijn geweest. Toen hij zijne vaderstad met de residentie verwisselde, was hij niet vrij geweest van zeker iets, dat den knaap uit de provincie verried, maar thans was hij vrij van alle onbeholpenheid en waar hij zich vertoonde, ook aan het hof, kon hij zeker zijn onder de eersten met bijval te worden begroet.
En wat had hij niet in die hoofdstad doorleefd! In de dertig maanden van zijn verblijf aldaar waren de gebeurtenissen elkander zoo verbazend snel opgevolgd, als had hij er een eeuw doorgebracht. Hoe grooter prikkel, des te meer genot, dat was het wachtwoord van den tijd, en ofschoon hij aan den Bosphorus
1
Het zeil waarmee het open dak overspannen kon worden.