Warda: Roman uit het oude Egypte. Georg Ebers

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers страница 5

Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers

Скачать книгу

met den man, die in alles hun meerdere was.

      Verwonderd over de onrust die hem stoorde, zag de opperpriester thans van zijn arbeid op naar de voorhoven van het heiligdom. Het vertrek, waarin hij zich bevond, was zeer ruim en luchtig. Het benedendeel van de wanden was met fijne tegels bemetseld, het bovendeel gepleisterd en beschilderd. Doch men kon weinig zien van het veelkleurig meesterwerk, door den schilder der inrichting gepenseeld, want de muren waren bijna overal achter houten kasten verborgen, waarin de schriftrollen en wastafeltjes lagen. Eene groote tafel, eene hooge sofa met panthervel overtrokken, waarvoor een voetbank stond en waarop men een toestel zag met een halvemaanvormigen beugel, bestemd om er het hoofd in te laten rusten14; verder verschillende stoelen, een tafeltje met bekkens en kannen en een ander met flesschen van verschillende grootte, schalen en doozen, maakte het ameublement uit van deze zaal, die verlicht werd door drie lampen in den vorm van vogels, met kiki-olie15 gevuld. – Ameni droeg een overkleed van sneeuwwit linnen, dat in nette plooien tot op zijne enkels afhing; eene met franje omboorde sjerp, waarvan de breede en hard gesteven einden tot aan de knieën reikten, was rondom zijn middel gestrikt. Het wijde overkleed werd echter opgehouden door een breeden draagband van zilverbrokaat. Een uit paarlen en edelgesteenten saamgestelde, meer dan een span breede band hing van zijn hals tot laag op zijne naakte borst af, en zijne bovenarmen waren getooid met groote gouden armbanden. Hij rees op van den ebbenhouten stoel, waarvan de pooten gesneden waren in den vorm van leeuwenklauwen, en wenkte een der dienaars, die aan den wand van het vertrek neergehurkt zaten. Deze verstond ook zonder woorden het verlangen zijns meesters, zette hem voorzichtig en stilzwijgend eene zwarte pruik met breede lokken op den kalen schedel16, en hing over de schouders een panthervel, waarvan de kop en de klauwen met plaatgoud waren overtrokken. Een tweede dienaar hield Ameni den metalen spiegel voor, waarin hij even een blik wierp, terwijl hij de pruik en de dierenhuid recht schikte.

      Juist wilde de derde slaaf den prelaat den kromstaf, het teeken zijner hooge waardigheid, overhandigen, toen een priester binnentrad om den schrijver Pentaoer aan te dienen. Ameni wenkte, en de zelfde jonge geestelijke, met wien wij de prinses Bent-Anat bij de tempelpoort zagen spreken, trad het vertrek binnen.

      Pentaoer kuste knielend de handen van den opperpriester, die, hem zegenende, met welluidende stem tot hem zeide, in zulk eene zuivere taal en zoo goed gestyleerd, alsof hij uit een boek voorlas: »Sta op mijn zoon; uw komst zal mij op dit ongelegen uur eene wandeling besparen, zoo gij mij kunt berichten, wat de scholieren in onzen tempel zoo in onrust brengt. Spreek!”

      »Er is niet veel bijzonders voorgevallen, heilige vader!” gaf Pentaoer ten antwoord; »en ik zou u thans niet gestoord hebben, wanneer de kweekelingen niet zonder eenigen grond, zoo veel beweging hadden gemaakt, en de prinses Bent-Anat niet zelve was gekomen, om ons een geneesheer te vragen. Het ongewone uur, en het gevolg waarmede zij zich aanmeldde…”

      »Is de dochter van den pharao dan ziek geworden?” vroeg de prelaat haastig.

      »O neen, mijn vader, zij is maar al te welvarende. Want toen zij eene proef wilde nemen van de vlugheid harer paarden, overreed zij de dochter van Pinem, den Paraschiet. Goedhartig, gelijk zij is, bracht zij het zwaar verwonde meisje in eigen persoon naar huis.”

      »Zij betrad alzoo de hut van den onreine?”

      »Zoo is het.”

      »En nu verlangt zij, dat wij haar reinigen zullen?”

      »Ik meende haar het misdrevene te mogen vergeven, vader, want de reinste menschenliefde had haar bewogen tot eene daad, die wel is waar met de zeden in strijd is, maar…”

      »Maar?” vroeg Ameni op hoog ernstigen toon, en zijne oogen, die tot hiertoe naar den grond waren geslagen, begonnen te leven.

      »Maar,” vervolgde de jonge priester, die nu op zijn beurt voor zich zag, »maar toch geen misdaad kan zijn. Wanneer Ra17 in zijn gouden boot den hemel bevaart, beschijnt zijn licht het paleis van den pharao niet eer en niet milder dan de hutten der armen. Moet dan het zwakke menschenhart zijn vriendelijk licht, zijne liefde, aan den banneling onthouden, omdat hij ellendig is?”

      »Ik hoor den dichter Pentaoer spreken,” hernam de prelaat, »niet den priester, wien de genade ten deel viel, tot den hoogsten graad der wijsheid te worden opgevoerd, dien ik mijn broeder noem en mijns gelijke. Jongeling, ik heb niets op u vooruit dan wat vergankelijke kennis, die het verledene voor u zoowel als voor mij verworven heeft, dan eenige waarnemingen en ervaringen, die de wereld niets nieuws kunnen aanbrengen, maar wel haar leeren, hoe men de levensvatbaarheid en de werkende kracht van het oude moet onderhouden. Dat wat gij voor weinige weken geleden beloofd hebt, dat heb ik voor vele jaren in het aangezicht van het allerheiligste bezworen, namelijk: het weten zorgvuldig te bewaren, als het uitsluitend eigendom der ingewijden. Want het is ’t vuur gelijk, dat door hen die leerden er mede om te gaan tot een edel doel wordt gebruikt, dat echter in de hand van een kind – en het volk, de groote menigte kan zich nimmer tot mannelijk rijpheid ontwikkelen – een alles vernielenden brand doet ontstaan, wanneer de woedende en onuitbluschbare vlammen alles aantasten en vernietigen, wat de voorgeslachten zoo schoon hebben gebouwd. Hoe echter kunnen wij de wetenden blijven, en onze wetenschap onder de hoede van onzen vreedzamen tempel in diepte en omvang doen toenemen, zonder de zwakken en vromen in gevaar te brengen? Het is u bekend, en gij hebt gezworen hiernaar te zullen handelen! Het is uw plicht en die van elken priester, de groote menigte te binden aan het geloof en de inzettingen der vaderen. De tijden zijn veranderd, mijn zoon! Onder de oude koningen was het vuur, waarover ik tot u, dichter, zoo even sprak in een beeld, als door metalen muren omgeven, waarlangs de menigte onwetend voorbijging. Thans zie ik spleten in de oude omheining; de oogen der oningewijde zinnelijke menschen zijn scherper geworden, en de een vertelt den ander wat hij, half verblind, door die gloeiende openingen meent bespeurd te hebben.”

      Er was eene zachte trilling te bespeuren in de stem van den spreker. Terwijl hij zijn doordringend oog onafgebroken op den dichter gericht hield, ging hij voort: »Ieder ingewijde, die deze spleten tracht te verbreeden, vloeken wij en bannen wij uit ons midden. Ja, wij straffen zelfs den vriend, die onachtzaam verzuimt ze met metaal en hamerslagen te dichten.”

      »Mijn vader!” riep Pentaoer, en diep getroffen trok hij zijn hoofd terug, terwijl het bloed hem naar de wangen steeg.

      De opperpriester trad naar hem toe, en legde beide handen op zijne schouders. Ameni en Pentaoer waren van dezelfde lengte en ongeveer van gelijke gestalte. Ook tusschen de trekken van hun gelaat bestond groote overeenkomst. Toch zou iemand hen zelfs niet voor verre verwanten gehouden hebben, want in de uitdrukking van hun gelaat bestond een hemelsbreed verschil. De trekken van den een spraken van een vasten wil en kracht, om zoowel het leven als zich zelven met ernst en koelbloedigheid te beheerschen; die van den ander waren de tolken van zeker teeder verlangen, om de gebreken en de ellende der wereld over ’t hoofd te zien, en het leven op te vatten gelijk het zich voordoet aan de ziel eens dichters, wanneer hij het beschouwt in den tooverspiegel die alles idealiseert. Frischheid van geest en levensvreugde verkondigden zijne heldere oogen. Doch het fijne lachje dat om zijne lippen speelde, bij eene gedachtenwisseling of wanneer zijn gevoelig gemoed in beweging werd gebracht, bewees dat Pentaoer zich niet overgaf aan zekere naïve zorgeloosheid, maar dat hij menigen zwaren zielestrijd had doorworsteld, en ook gedronken had uit den beker van den twijfel. In dit oogenblik voerden afwisselende aandoeningen strijd in zijn gemoed. Het was hem als moest hij het gehoorde wederleggen; en toch oefende de indrukwekkende meerderheid van den ander zulk een diepen invloed op de ziel van den jongen man, die tot gehoorzaamheid was opgevoed, dat hij zweeg en eene heilige huivering door zijne leden voer, toen Ameni’s handen zijne schouders aanraakten.

      »Ik berisp u,” zeide de opperpriester, terwijl hij den jongeling nog altijd vasthield, »ja ik moet u straffen ofschoon het mij smart. En toch” – nu eerst deed hij een schrede achterwaarts en greep

Скачать книгу


<p>14</p>

Vele exemplaren zijn in de graven gevonden. Een dergelijk toestel wordt nog heden in Nubië gebruikt.

<p>15</p>

Ricinus-olie.

<p>16</p>

Alle voorname Egyptenaars droegen eene pruik op den geschoren kruin. Zulke pruiken worden nog in enkele musea bewaard.

<p>17</p>

De zonnegod der Egyptenaars.