Warda: Roman uit het oude Egypte. Georg Ebers

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers страница 6

Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers

Скачать книгу

dit noodig is; want ik heb u lief en eer u als iemand, dien de Onuitsprekelijke met buitengewone gaven gezegend en tot groote dingen uitverkoren heeft. Het onkruid laat men wassen of men rukt het uit, maar gij zijt eene edele boom, en ik vergelijk mijzelf bij den hovenier, die verzuimde den jeugdigen stam van een steunsel te voorzien, en nu dankbaar is dat hij eene verkeerde kromming opmerkt, die hem aan zijne nalatigheid herinnert. Gij ziet mij vragend aan, en ik lees in de uitdrukking van uw gelaat, dat ge mij voor een overmatig streng rechter houdt. Wat is u te verwijten? – Gij hebt toegelaten, dat men aan eene overoude inzetting heeft getornd. Dat wil, zoo denkt gij wellicht in uwe kortzichtigheid en lichtvaardigheid, niet veel zeggen. Maar ik verzeker u: gij hebt dubbel misdreven, want de schuldige was de dochter des konings, waarop ieder het oog gericht houdt, de aanzienlijken zoowel als de geringen, en wier daden het volk ten voorbeeld moeten zijn. Wanneer de aanraking van iemand, die volgens de oude inzetting met het ergste is besmet, haar niet verontreinigt, die boven allen staat, wien verontreinigt zij dan? Binnen weinige dagen zal men ieder hooren zeggen: Paraschieten zijn menschen als wij, en het gebod der vaderen om ze te mijden was eene dwaasheid. En zullen de opmerkingen der menigte hierbij blijven, of maakt zij niet gaarne de gevolgtrekking, dat wie in een punt dwaalt ook feilbaar is in anderen? In geloofszaken, mijn zoon, bestaat er geen verschil tusschen klein en groot. Laat men den vijand éen toren over, weldra zal hij meester zijn van de geheele vesting! In dezen onrustigen tijd is het met onze leer als met een wagen, die op de helling van een berg staat. Een steen onder het wiel houdt hem tegen. Doch een kind neemt deze hindernis weg, en het voertuig rolt onverbiddelijk in de diepte, om verbrijzeld te worden. Stel u voor dat de prinses dit kind is, en de steen onder het wiel een stuk brood, hetwelk zij een bedelaar tot spijs wil geven. Zoudt gij haar laten begaan, als uw vader, uwe moeder en alles wat u lief en dierbaar is op den wagen stonden? – Spreek mij niet tegen! De prinses zal den Paraschiet morgen weder bezoeken. Gij wacht haar op in de hut van dien man en zult haar dáar aankondigen, dat zij zichzelve vergeten heeft en onze reiniging behoeft. Voor ditmaal onthef ik u van alle verdere straf. De hemel schonk u een rijken geest. Tracht te verwerven wat u nog ontbreekt: de kracht namelijk om terwille van het éene – en gij kent dat eene – al het andere te onderdrukken, zelfs de verleidende stem van uw hart en de bedrieglijke inblazingen van uwe eigene overtuiging. – Nog iets! Zend artsen naar het huis van den Paraschiet, en beveel hen de gewonde te behandelen alsof zij de koningin zelve ware. Wie kent de woning van dien man?”

      »De prinses,” antwoordde Pentaoer, »heeft den gids des konings, Paäker, in den tempel achtergelaten, om de artsen naar het huis van Pinem den weg te wijzen.”

      De ernstige opperpriester begon te lachen, terwijl hij zeide: »Paäker, die waakt over de dochter van een Paraschiet!”

      Pentaoer hief nog half vreesachtig, half schalks de oogen op, die hij tot dusver had neergeslagen, en zuchtte: »En Pentaoer, de zoon van den hovenier, die de dochter des konings moet aanzeggen, dat zij niet rein is!”

      »Pentaoer de dienaar der godheid, Pentaoer de priester zal niet met de prinses maar met een overtreedster der wet te doen hebben,” hernam Ameni weder ernstig. »Doe Paäker weten, dat ik hem verlang te spreken.”

      De dichter boog diep en verliet het vertrek. De opperpriester fluisterde in zichzelf: »Hij is nog niet zooals hij wezen moet, en mijne woorden zijn op hem zonder uitwerking gebleven.” Toen zweeg hij, liep peinzend het vertrek op en neer, en zeide half overluid denkende: »En toch is deze jongeling voor groote dingen bestemd. Welke gave des geestes zou hij missen? Hij kan leeren, denken, gevoelen en harten veroveren – ook het mijne. Edel en bescheiden heeft hij zich gedragen…”

      Bij deze woorden bleef de hoogepriester stilstaan, sloeg zijn hand aan de leuning van een stoel die voor hem stond, en vervolgde: »Juist dit is ’t wat hem ontbreekt! Hij kent het vuur der eerzucht nog niet. Laat ons dit ontsteken, in zijn en in ons belang.”

      DERDE HOOFDSTUK

      Pentaoer haastte zich aan het bevel van den opperpriester te voldoen. Hij gelastte een dienaar den gids Paäker, die daar nog altijd stond te wachten, naar Ameni te geleiden. Inmiddels ging hijzelf tot de artsen, om hun de zorgvuldige verpleging van het ongelukkige meisje zeer op het hart te drukken.

      Er werden in het Seti-huis vele geneesheeren gevormd18, doch maar weinigen bleven daar wonen, na hun schrijversexamen te hebben afgelegd. De bekwaamsten werden naar de inrichting te Heliopolis gezonden, in welker groote zalen van oudsher de beroemdste medische faculteit van het land bloeide. Nadat zij daar hunne studiën hadden voleindigd, keerden zij als meesters, hetzij in de chirurgie, hetzij in de oogheelkunde of in eenig ander onderdeel hunner wetenschap, naar Thebe terug. Bekleed met de hoogste waardigheid van hun stand, werden zij door den koning tot lijfartsen gekozen, of zij gebruikten hunne wetenschap om weder anderen te onderrichten. In moeielijke gevallen werden zij altijd geconsulteerd.

      De meeste artsen woonden natuurlijk aan den rechter Nijloever in het eigenlijke Thebe, en wel met hunne gezinnen in hunne eigene woningen. Toch behoorde ieder hunner tot een of ander priestercollege. Wie dus een arts noodig had, richtte zijne schreden niet naar de woning van dezen of genen, maar naar den tempel. Hier moest opgegeven worden aan welke ziekten zij leden, die geneeskundige hulp inriepen. Aan het hoofd der vereeniging van geneesheeren in het heiligdom bleef het dan overgelaten, den heelmeester aan te wijzen, die door zijne bijzondere kennis het meest geschikt scheen voor de behandeling van zulk een geval.

      Evenals alle priesters leefden ook de artsen van de inkomsten, die zij trokken uit eenig grondbezit, uit koninklijke giften, uit de belastingen der leeken en de toelagen, die zij verder ontvingen uit de schatkist van den staat. Van hunne patiënten hadden zij geene belooning te verwachten, hoewel de herstelden zelden verzuimden aan het heiligdom, dat den arts had aangewezen, een geschenk te vereeren. Het behoorde daarom niet tot de zeldzaamheden, dat de priesterlijke geneesheeren de genezing der kranken afhankelijk maakten van de offers, die men zich ten behoeve van den tempel wilde getroosten. De kennis der Egyptische artsen strekten zich uit over het geheele gebied der medische wetenschap, en was waarlijk niet gering te schatten. Het is echter te denken, dat geneesheeren, die zich aan het ziekbed nederzetten als »daartoe aangewezen dienaars der godheid,” zich in geenen deele tevreden stelden met eene rationeele behandeling der lijders; veel meer meenden zij te mogen verwachten van de geheimzinnige werking van gebeden en bezweringen, die volstrekt noodig werden geacht.

      Onder de leeraars in de geneeskunde aan het Seti-huis verbonden, waren mannen van zeer verschillende gaven en geestesrichting. Pentaoer aarzelde geen oogenblik aan wie hij de zorgvuldige behandeling van het Paraschieten-kind, dat zoozeer zijne deelneming had opgewekt, moest toevertrouwen. De man op wien zijne keuze viel, een zijner beste schoolvrienden en met hem van gelijken leeftijd, was de kleinzoon van een beroemd geneesheer, die ook Nebsecht heette en sedert lang gestorven was. Deze had zich van der jeugd op zijne wetenschap toegelegd met een buitengewonen aanleg, een ijver en eene toewijding, die hij van zijn grootvader scheen geërfd te hebben. Te Heliopolis koos hij de chirurgie tot zijne specialiteit19, en zeker zou men hem daar als leeraar hebben gehouden, indien niet een gebrek in het spraakorgaan hem het spreken moeielijk had gemaakt. Het was hem dan ook niet mogelijk de formulieren en gebeden overluid op te zeggen. Deze omstandigheid, eene bron van droefheid en beklag voor zijne ouders en leermeesters, zou blijken juist bevorderlijk te zijn aan zijn geluk. Het gebeurt zoo vaak, dat schijnbare voorrechten ons kwaad aanbrengen, terwijl menig gemis in het leven eene oorzaak wordt van zegen. Terwijl namelijk zij, die met Nebsecht tot hetzelfde college behoorden, in gezangen en voordrachten geoefend werden, kon hij, dank zij zijn gebrekkig spraakorgaan, zich overgeven aan zijne hartstochtelijke neiging, om het organisch leven in de natuur te bespieden. Zijne leermeesters begunstigden tot op zekere hoogte zijn aangeboren zucht tot onderzoek, en trokken ook hun voordeel van zijne kennis der dierlijke en menschelijke lichamen, en van de vaardigheid zijner handen. Voorzeker zou zijn diepe afkeer van het magisch gedeelte zijner wetenschap hem strenge straffen, ja mogelijk uitwerping uit het gild op den hals hebben gehaald, wanneer hij hiervan op eenige wijze had doen blijken. Nebsecht was echter een geleerde,

Скачать книгу


<p>18</p>

Wat hier over de artsen wordt gezegd is hoofdzakelijk ontleend aan de geneeskundige geschriften der Egyptenaars, waaronder de papyrus-Ebers in de eerste plaats in aanmerking komt, vervolgens de medische papyrus I van Berlijn, en eindelijk een hiëratisch handschrift te Londen, dat evenals de papyrus-Ebers afkomstig is uit de 18de dynastie, d.i. uit de 16de eeuw v. Chr. Vgl. verder Herodotus II, 84; Diodorus I, 82.

<p>19</p>

Onder de zes hermetische boeken der artsen, door Clemens van Alexandrië genoemd, was er éen gewijd aan de chirurgische instrumenten. Verkeerd gezette beenbreuken die men bij mummies heeft gevonden, strekken nochtans den Egyptischen chirurgen niet tot eer.