Warda: Roman uit het oude Egypte. Georg Ebers
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers страница 9
»En wie uwer,” vroeg de andere nieuweling, »mogen wij begroeten als den dichter van de schoonste hymne aan Amon, welke ooit in het sykomoren-land gezongen is? Wie uwer is Pentaoer?”
»Die ledige stoel daar ginds,” gaf Gagaboe ten antwoord, wijzende op een zetel aan het benedeneinde, »staat op hem te wachten. Hij is de jongste van ons allen, maar eene schoone toekomst wacht hem.”
»En niet minder zijne gezangen,” voegde de oudste der uit Chennoe gekomen geleerden er bij.
»Zonder twijfel,” sprak de eerste voorzitter der Horoscopen33, een bejaard man met een vervaarlijken grijzen kroeskop, die te zwaar scheen voor zijn dunnen hals, waarschijnlijk zoo lang uitgerekt, omdat zijne dagelijksche bezigheden was naar teekenen uit te zien. »Zonder twijfel,” zeide hij, terwijl zijne oogen in hunne hooggewelfde kassen van fanatisme vonkelden, »hebben de goden onzen jongen vriend rijke gaven verleend. Doch wij zullen nog moeten afwachten hoe hij ze gebruiken zal. Ik heb bij dezen jongeling zekere ongebondenheid van den geest opgemerkt, die mij doet vreezen. Wanneer hij dicht, dan blijft zijne buigzame taal wel binnen de voorgeschreven vormen, maar zijne gedachten gaan blijkbaar veel verder. In zijn hymne, die ook voor de ooren des volks bestemd is, vind ik uitdrukkingen, die men met den naam van verraad aan de mysteriën zou kunnen bestempelen, niettegenstaande nog zoo weinige maanden zijn voorbijgegaan, sedert hij ze bezworen heeft. Daar zegt hij, en wij zingen het hem na en de leeken hooren het:
Eenig zijt Gij, Gij Schepper der wezens
En alleen Gij, die ’t al maakt wat geworden is.
En verder:
Hij is eenig, alleen, zonder gelijken,
Wonende in het Allerheiligste34.
Zulke plaatsen moesten niet openlijk gezongen mogen worden, allerminst in een tijd als de onze, nu er toch reeds zooveel nieuwigheden uit den vreemde binnendringen, als de sprinkhaanzwermen die uit het oosten komen.”
»Dat is mij uit het hart gesproken!” riep de schatmeester des tempels. »Ameni heeft dezen jongeling te vroeg in de mysteriën ingewijd.”
»Op voordracht van mij, zijn leermeester,” zeide Gagaboe. »Ons gezelschap mag trotsch zijn op een medelid, dat den roem van onzen tempel zoo schitterend verhoogt. Het volk hoort zijne hymnen, maar dringt niet door tot den diepen zin zijner woorden. Ik zag de leeken nooit zoo aandachtig, als toen het diep gevoelde en schoone loflied gezongen werd bij het feest van den trap35.”
»Pentaoer was sedert lang uw lieveling,” riep de voorzitter der Horoscopen. »Vele dingen, die ge u van hem laat welgevallen zoudt gij anderen niet veroorloven. Zijne hymne is in mijn oog en ook dat van anderen een gevaarlijk gewrocht. Of kunt gij loochenen, dat er grond bestaat om ernstig bezorgd te zijn; dat wij dingen zien gebeuren en veranderingen plaats grijpen, die ons in den weg treden, en eindelijk ons te machtig zullen worden, wanneer wij ze niet onverbiddelijk bestrijden, zoolang het nog tijd is?”
»Gij draagt zand in de woestijn en strooit suiker op den honing,” hernam Gagaboe, en zijne lippen begonnen te beven. »Er is thans niets meer zooals het wezen moest, en wij zullen hard moeten vechten, niet met zwaarden, maar hiermede en daarmede” – en de levendige man sloeg zich terwijl hij dit zeide op het voorhoofd en den mond. »Wie is er hier en dáar beter toegerust dan mijn leerling? Hij zal een voorvechter zijn voor onze zaak, een tweede Hor Hoet, die als gevleugelde zonneschijf den booze ter aarde wierp. Daar komt gij nu en wilt hem de vleugels binden, en zijne klauwen afsnijden! Ach, Ach! Kunt gij mannen dan nooit leeren begrijpen, dat een leeuw harder brult dan een kater, en de zon helderder schijnt dan eene traanlamp? Laat mijn Pentaoer ongemoeid, zeg ik u, anders handelt gij als de man, die zich als vrees voor tandpijn de gezonde tanden liet uittrekken. Helaas! wij zullen in de eerst volgende jaren wat te bijten krijgen, dat de stukken vleesch eraf vliegen en het bloed stroomt, wanneer wij niet willen beleven, dat men ons opeet.”
»De vijand is ook ons niet onbekend gebleven,” zeide de Chennoe-priester Toeauf, »niettegenstaande wij aan de afgelegen zuidelijke grens des rijks veel van ons verwijderd kunnen houden, wat in het noorden als een kanker aan ons lichaam knaagt. Het vreemde wordt hier ternauwernood meer voor onrein en typhonisch36 gehouden.”
»Ternauwernood?” riep de voorzitter der Horoscopen. »Het wordt hierheen gelokt, liefgekoosd en vereerd. Evenals stof, wanneer de heete woestijnwinden waaien door de naden van een houten huis, zoo dringt het door tot onze zeden en in onze taal37. Onze huizen, zelfs den tempel sluipt het binnen, en op den troon van den navolger van Ra zetelt een afstammeling…”
»Vermetele!” zoo deed zich op eens de stem van den opperpriester hooren, die juist de zaal was binnengekomen. »Bedwing uw tong en waag het niet dien te gebruiken tegen hem, die onze koning is, en als plaatsvervanger van Ra in deze landen den scepter voert.”
De voorzitter der Horoscopen zweeg en boog. Alle feestgenooten waren inmiddels opgerezen om Ameni te begroeten, die hen vriendelijk en vol waardigheid toeknikte. De opperpriester nam plaats op zijn zetel, en zich tot Gagaboe wendende, vroeg hij kalm: – “Ik zie dat gij in eene stemming verkeert, die ons priesters weinig voegt. Wat verstoorde het evenwicht uwer zielen?”
»Wij spraken over de nieuwigheden, die met alle geweld Egypte binnendringen, en hoe noodig het wordt hieraan weerstand te bieden.”
»Gij zult mij in de eerste gelederen zien strijden,” zeide Ameni.
»Veel hebben wij reeds gedragen, doch er zijn nieuwe tijdingen uit het noorden gekomen, die mij zeer verontrusten.”
»Hebben onze troepen eene nederlaag geleden?”
»Zij behielden het veld. Maar andere duizendtallen onzer landslieden zijn in veldslagen en op marschen een offer des doods geworden. Ramses vraagt nieuwe hulptroepen. De gids Paäker heeft mij een brief gebracht van onzen ambtgenoot, die in de omgeving des konings is, en den stadhouder een van den pharao zelven, het bevel inhoudende hem vijftigduizend strijdbare mannen te zenden. Daar echter de geheele caste der krijgslieden en alle troepen der verbonden volken reeds onder de wapenen staan, moeten de onderhoorigen van den tempel, die onze akkers bebouwen, worden gelicht en naar Azië gezonden.”
Bij het vernemen dezer woorden werden algemeen teekenen van afkeuring gegeven. De voorzitter der Horoscopen stampvoette en Gagaboe vroeg: »Wat denkt gij te doen?”
»Alles gereed te maken om het koninklijk bevel uittevoeren,” antwoordde Ameni, »en onverwijld de hoofden van alle tempels in de Amonstad tot eene raadsvergadering bijeen te roepen. Ieder moet in zijn allerheiligste de godheid om wijze inzichten bidden. Hebben wij een besluit genomen, dan zal het eerste zijn wat ons te doen staat, den stadhouder op onze zijde te brengen. Wie was er gisteren tegenwoordig bij zijne gebeden?”
»De beurt was aan mij,” zeide de voorzitter der Horoscopen.
»Volg mij na den maaltijd in mijne woning,” beval Ameni. »Maar waarom mis ik onzen dichter in uwen kring?”
Op ditzelfde oogenblik verscheen Pentaoer in de zaal en verzocht, nadat hij zich ongedwongen en waardig voor de dischgenooten, en diep voor Ameni gebogen had, hem toe te staan den blinden Pastophoor Teta met den arts Nebsecht naar het dochtertje van den Paraschiet te mogen zenden. Ameni gaf een teeken van toestemming en voegde er bij: »Zij moeten zich wat haasten. Paäker wacht hen aan de groote poort en zal hen met mijn wagen wegbrengen.”
33
Leden van eene priesterorde in de Egyptische hiërarchie, die zich met de studie der hemellichamen, tijdrekenkundige verklaring van uurteekens, enz. bezig hield.
34
Uit de hymne van Amon, bewaard op een papyrus, die te Boelaq aanwezig is. Grebaut en L. Stern hebben dien verklaard.
35
Een groot feest, dat bijzonder luisterrijk werd gevierd in de Nekropolis, in den tempel van Medinet Haboe.
36
Wat Typhon of Seth toebehoort.
37
In geen tijdperk gebruikten de Egyptische schrijvers meer vreemde Semitische woorden, dan onder de regeering van Ramses II en zijn zoon Mernephtah.