Warda: Roman uit het oude Egypte. Georg Ebers

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers страница 11

Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers

Скачать книгу

style="font-size:15px;">      »In elk geval,” voegde een oudere priester, die tot hiertoe gezwegen had, er bij, »heeft Paäker zich als Mohar verdienstelijk gemaakt, en bezit hij eigenschappen, die allen lof verdienen. Hij is taai en onvermoeid, laat zich door geen gevaar uit het veld slaan, en onderscheidde zich reeds als knaap door zijne vroomheid en groote werkzaamheid. Wanneer de andere scholieren hun zakgeld naar de fruitverkoopers en suikerbakkers aan de tempelpoort brachten, kocht hij ganzen, en wanneer zijne moeder hem bijzonder rijkelijk met geschenken bedacht, jonge gazellen, om die op het altaar neer te leggen voor de hemelsche goden. Geen aanzienlijke des lands bezit een rijkere verzameling van amuletten en godenbeeldjes. Ook nog heden moet hij onder de godsdienstigsten worden gerekend, en de doodenoffers, die hij aan zijn gestorven vader wijdt, zijn inderdaad koninklijk te noemen.”

      »Wij zijn hem voor deze gaven dank schuldig,” zeide de schatmeester, »ook is de wijze waarop hij zijn vader na diens dood vereert buitengewoon, en kan niet genoeg worden geroemd.”

      »Zeker doet hij zijn best,” zeide Gagaboe spottend, »dien vader in alles na te volgen. Al heeft hij ook met den waardigen man geen enkelen trek gemeen, zoo is hij toch langzamerhand wat op hem gaan gelijken, maar helaas, gelijk een gans op een zwaan en een uil op een arend gelijkt! Zijn vader was fier, hij is hoogmoedig; gene was streng maar vriendelijk, deze is hard en ruw; de eerste onderscheidde zich door waardigheid en volharding, deze is verwaand en onbuigzaam. ’t Is waar, hij is godsdienstig en wij kunnen zijne gaven best gebruiken. De schatmeester heeft reden zich hierover te verblijden, en de dadels van een vergroeiden boom smaken zoo goed als van een rechten. Doch als ik de godheid was, dan zou mij zijne vroomheid niet meer waard zijn dan de veder van een hoppe. Want hoe ziet het er uit in het hart van hem, die deze offers brengt, ach, hoe ziet het er uit! De storm en de wolken staan onder het bestuur van Seth, en daar binnen, dáar, dáar” – en de oude priester sloeg zich op zijn breede borst, – »dáar kookt en schuimt het en er is geen plekje zoo groot als deze tarwekoek te vinden, geen plekje van den helderen, blauwen hemel van Ra, zooals zich die vriendelijk en rein moet afspiegelen in de ziel van den waarlijk vrome.”

      »Hebt gij zijn hart doorgrond?” vroeg de Horoscoop.

      »Zoo goed als dezen beker,” antwoordde Gagaboe, terwijl hij den rand van de blanke schaal op zijn nagel drukte. »Sedert vijftien jaren onafgebroken! Deze man heeft ons diensten bewezen; hij dient ons nog en zal het verder doen. Onze artsen gebruiken ook bittere gal van visschen en doodelijke vergiften als geneesmiddelen, en lieden van dit slag…”

      »Het is haat die u zoo doet spreken,” viel de Horoscoop den opgewonden grijsaard in de rede.

      »Haat?” herhaalde deze, terwijl zijne lippen begonnen te beven. »Haat?” – en hij sloeg zich met de vuist op de breede borst. »Ja, hij is geen vreemde gast in mijn ouden boezem. Doch, Horoscoop, open uwe ooren, en gij anderen ook, gij allen moet mij hooren! Ik ken tweeërlei soort van haat. De eene is die van den mensch tegen zijn evenmensch, en deze heb ik gekneveld, gedood, verstikt, vernietigd, helaas, eerst na een zwaren strijd! Voor jaren heb ik ook zijn bitterheid beproefd en gedaan als de wespen, die, ofschoon zij weten dat zij er het leven bij inschieten als zij steken, nochtans hun angel gebruiken. Vele levensdagen zijn mij echter ten deel gevallen, namelijk om wijsheid te leeren, en thans weet ik dat van alle driften, die ons hart bewegen, er éene geheel aan Seth, dus gansch en al aan den booze behoort, en dat is de haat jegens zijn evenmensch. De hebzucht kan tot vlijt aansporen, uit zinnelijke begeerlijkheid nog eene edele vrucht geboren worden; maar de haat is een verwoester, en in elk hart dat er van vervuld is groeit al wat edel is, in plaats van naar het licht, naar beneden in het donker. De godheid kan alles vergeven, alleen dien haat niet! – Doch er is eene andere soort van haat, die de hemelsche goden niet ongevallig is, en die gij koesteren moogt, gelijk ik dien niet gaarne in mijn borst zou missen; het is de haat tegen alles wat het licht verhindert door te breken, wat aan het goede en reine in den weg staat, de haat van Horus tegen Seth. De goden mogen mij straffen wanneer ik den gids Paäker, wiens vader mijn vriend was, haat. Maar de geesten der duisternis mogen dit oude hart uit mijn boezem scheuren, wanneer het geen afschuw gevoelt van den onreinen hebzuchtigen offeraar, die het geluk dezer aarde van de goden wil koopen voor schenkels van dieren en kannen met wijn, gelijk men door loven en bieden een rok en een ezel verkwanselt, en wiens ziel bewogen wordt door schandelijke drijfveeren. – Ziet, Paäker’s offeranden kunnen de goden niet meer verblijden, dan u, Horoscoop, een kruik rozenolie, waarin schorpioenen, duizendpooten en giftige slangen zwemmen. Langen tijd was ik getuige van de gebeden van dezen man, en nooit hoorde ik hem smeeken om edele goederen, wel duizendmaal om het verderf van menschen, die hij haat.”

      »In de heiligste gebeden uit den ouden tijd,” sprak de Horoscoop, »werden de goden toch wel aangeroepen, opdat wij den voet mochten zetten op den nek onzer vijanden. Bovendien hoorde ik Paäker niet zelden met innig gevoel bidden voor het welzijn zijner ouders.”

      »Gij zijt een priester, een ingewijde,” riep Gagaboe, »en helaas, gij weet niet of wilt niet weten, dat met de vijanden, om wier ondergang wij bidden, slechts de demonen der duisternis en de buitenlandsche volken die Egypte bedreigen zijn bedoeld? Paäker heeft voor zijne ouders gebeden? Dat zal hij ook voor zijne kinderen doen, want zij zullen zijne toekomst zijn, gelijk zijne ouders zijn verleden. Als hij eene vrouw had, dan zouden ook haar zijne offers gelden, want zij zou de helft uitmaken van zijn eigen bestaan.”

      »En niettegenstaande dit alles,” hernam de Horoscoop Septah, »beoordeelt gij den gids te hard. Hoewel hij onder een gelukkig gesternte geboren werd, hebben de Hathors hem toch alles ontzegd, wat hem eene gelukkige jeugd kon schenken. De vijand wiens ondergang hij afsmeekte, was Mena, ’s konings wagenmenner. Inderdaad, hij zou bovenmenschelijk of onmannelijk zwak gehandeld hebben, wanneer hij den man iets goeds had toegewenscht, door wien hem de schoone vrouw werd ontroofd, die voor hem was bestemd.”

      »Hoe heeft zoo iets kunnen gebeuren,” vroeg een der priesters uit Chennoe. »Eene verloving is immers heilig41?”

      »Paäker,” antwoordde de Horoscoop, »hoe stijf overigens, was hartstochtelijk verliefd op zijn nichtje Nefert, het aanminnigste meisje uit geheel Thebe. Zij was de dochter van Katoeti, de zuster zijner moeder, en hem als vrouw toegezegd. Hij was aan haar gehecht met geheel zijne ziel. Daar werd zijn vader, dien hij begeleidde op al zijne tochten, in Syrië doodelijk gewond. De koning stond aan het sterfbed van den held, ving de laatste bede op van zijne lippen, en begiftigde Paäker met zijn ambt. Deze bracht de mummie zijns vaders naar Thebe, liet dien vorstelijk ter aarde bestellen, en moest, vóordat de rouwtijd ten einde was, naar Syrië terug. Daar vond hij handen vol werk, want terwijl de koning naar Egypte was teruggekeerd, moest hij het nieuwe gebied doortrekken en opnemen. Eindelijk mocht ook hij het oorlogstooneel verlaten, zich vleiende dat hij nu weldra met Nefert in het huwelijk zou treden. Hij joeg zijne rossen bijna dood, om het doel van zijn smachtend verlangen des te sneller te bereiken. Hoe bitter was hij teleurgesteld, toen hij reeds in de Ramses-stad Tanis moest vernemen, dat de hem toegezegde nicht de vrouw was geworden van een ander, den schoonsten en dappersten in het leger, van den edelen Mena. Hoe kostbaarder het voorwerp is, op welks bezit wij hadden gehoopt, des te rechtmatiger is de toorn die ons bezielt tegen den man, die het ons betwist, ja het voor zich weet te verkrijgen. Paäker had kikvorschenbloed in zijne aderen moeten hebben, wanneer hij Mena dit vergeven had, in plaats van hem te haten. De runderen, die hij onze goden ten offer heeft gebracht, om hun wraak af te smeeken over den roover van zijn levensgeluk, zijn reeds bij honderden te tellen.”

      »Als gij ze hebt aangenomen,” hernam Gagaboe, »terwijl gij wist waarvoor ze dienen moesten, dan hebt gij onverstandig en niet recht gehandeld. Ware ik een leek, ik zou mij wel wachten eene godheid te dienen, die zich voor loon laat vinden, om toe te geven aan de onreinste van alle menschelijke driften. Nochtans, de alwijze geest, die liefderijk de wereld regeert naar eeuwig wijze wetten, weet niets van alle deze offers, wier geur alleen het reukorgaan van den booze prikkelt. De schatmeester verheugde zich, zoo vaak men het gezonde blanke vee onze stallen binnendreef, maar Seth wreef zich in de roode handen

Скачать книгу


<p>41</p>

In den demotischen papyrus, die te Boelaq wordt bewaard en het eerst door H. Brugsch werd uitgegeven (de Roman van Setnau) heet het: „Is het niet de wet, die de een aan den ander verbindt?” Van bruiden wordt o. a. gewag gemaakt op den sarkofaag van Oennefer te Boelaq.