Warda: Roman uit het oude Egypte. Georg Ebers

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers страница 10

Warda: Roman uit het oude Egypte - Georg Ebers

Скачать книгу

Ameni wendde: »Waarlijk, heilige vader, zoo en niet anders heb ik mij uw dichter voorgesteld. Hij gelijkt den zonnegod en zijne houding is die van een vorst. Hij is gewis van aanzienlijke afkomst?”

      »Zijn vader is een eenvoudige hovenier,” antwoordde de opperpriester, »die het land, dat hem door onzen tempel wordt toegewezen, ijverig en goed verzorgt. Overigens munt hij niet uit door eene edele gestalte en is hij vrij onbeschaafd. Hij zond Pentaoer reeds vroeg naar de school38. De knaap had een voortreffelijken aanleg, en wij voedden hem op tot hetgeen hij nu is.”

      »Welke ambten bekleedt hij hier in den tempel?”

      »Hij geeft onderricht aan de oudste kweekelingen van de hoogeschool in de spraakleer en de welsprekendheid. Hij is ook een uitmuntend waarnemer van den sterrenhemel en de scherpzinnigste onder onze droomuitleggers,” gaf Gagaboe ten antwoord. »Doch daar is hij weder terug. Naar wien moet Paäker onzen stamelenden chirurg en zijn medehelper heenbrengen?”

      »Naar het dochtertje van den Paraschiet, dat overreden is,” sprak Pentaoer. »Maar wat is die gids een ruw man! Mijne gehoorvliezen doen nog pijn van zijn stemgeluid, en hij begroette onzen arts, alsof deze zijn slaaf ware.”

      »Hij was gemelijk over den last, dien de prinses hem opdroeg,” merkte de opperpriester vergoelijkend op. »Het is echter jammer, dat ’s mans oprechte vroomheid tot hiertoe zijn onvriendelijken gemoedsaard niet wat heeft verzacht.”

      »Dit is te meer te verwonderen,” bracht een bejaarde priester in het midden, »daar zijn broeder, die mij tot zijn leermeester koos en ons voor eenige jaren verliet een zeer beminnelijke jongen was, die zich gemakkelijk liet leiden.”

      »En zijn vader,” voegde Ameni er bij, »was een voortreffelijk man, kloek in het handelen, en daarbij zeer vrijzinnig.”

      »Zoo zal hij die kwade eigenschappen van zijne moeder geërfd hebben.”

      »Ook dit is niet het geval. Zij is eene zachtaardige, voorkomende, gevoelige vrouw.”

      »Moet dan,” vroeg Pentaoer, »een kind, altijd op zijne ouders gelijken? Men zegt toch dat de zonen van den heiligen stier nog nooit het heilig teeken huns vaders hebben gedragen.”

      »Derhalve, als Paäker’s vader een Apis was,” zeide Gagaboe, »dan behoorde de gids naar uw oordeel, helaas, in een boerenstal te huis!”

      Pentaoer sprak niet tegen, maar vervolgde lachend: »Hij is zichzelf gelijk gebleven, sedert hij de schoolbanken verliet, toen zijne makkers hem wegens zijne stugheid den woudezel noemden. Hij was sterker dan de meesten hunner, en toch kenden zij geen grooter genot, dan hem woedend te maken.”

      »Kinderen zijn onmeedoogend,” sprak de opperpriester. »Zij letten alleen op de uitwendige verschijnselen en vragen nooit naar hunne oorzaken. De gebrekkig ontwikkelde is in hun oog even schuldig als de trage, en Paäker had geene eigenschappen, die hem aanspraak konden geven op hunne toegevendheid. Ik ben een voorstander” – en Ameni richtte bij deze woorden zijn oog op de priesters van Chennoe – »van vrijheid en vroolijkheid onder onze kweekelingen, legt men hunne jeugdige dartelheid aan banden, dan verlamt men juist hetgeen ons bij de opvoeding het meest te stade komt. De uitspattingen van de neigingen en driften der knapen kunnen het zekerst en het minst pijnlijk worden uitgeroeid bij hunne wilde spelen. De schoolknaap is de beste opvoeder van zijne makkers.”

      »Doch Paäker,” merkte de priester Meriapoe aan, »is door den overmoed zijner medescholieren niet beter geworden. In voortdurenden strijd met hen is die onhandelbaarheid steeds toegenomen, waardoor hij een schrik is van allen die onder hem gesteld zijn, en vele harten van hem vervreemd.”

      »Hij was de ongelukkigste van het groot aantal jongens,” vervolgde Ameni weder, »dat aan mijne zorg werd toevertrouwd, en ik meen de oorzaak er van doorgrond te hebben. Hij miste den eenvoudigen kinderzin, toen hij naar zijn leeftijd nog kind was, en de godheid onthield hem de hemelsche gave der onbedachtzaamheid. De jeugd moet met weinig tevreden zijn, en hij deed reeds van kindsbeen allerlei hooge eischen gelden. De grappen van zijne medeleerlingen nam Paäker in ernst op, hunne scherts hield hij voor dwaasheid, hunne plagerijen voor bewijzen van vijandschap, en zijn vader, die op het punt van opvoeding zeer bekrompen was, prikkelde hem tot tegenstand, in plaats van hem te leeren toegeven, meenende dat hij op deze wijze zich zou harden tot het leven vol strijd en inspanning van een Mohar.”

      »Ik heb dikwijls hooren gewagen van de daden van zulk een Mohar”39, zeide de oudste der Chennoe-priesters. »Toch weet ik niet juist wat zijn ambt van hem vordert.”

      »Hij moet,” antwoordde Gagaboe, »met eene keurbende van onverschrokken manschappen het vijandelijk land doorkruisen, ten einde zich op de hoogte te stellen van den aard en het aantal der bevolking, alsmede de richting van bergen en dalen en den loop der rivieren onderzoeken. De waarnemingen, zorgvuldig door hem opgeteekend, moet hij den bestuurder der oorlogszaken40 overhandigen, die daarnaar de marschen zijner troepen regelt.”

      »Derhalve moet de Mohar wel zeer knap zijn, èn als krijgsman èn als schrijver.”

      »Juist; en Paäkers vader is niet alleen een held maar tevens een schrijver geweest, wiens duidelijke berichten, die blijken droegen van groote kennis van zaken, ons in staat stelden het land dat hij doorreisd had te overzien, als beschouwden wij het van een bergtop. Hij was de eerste, die den naam van Mohar ontving. De koning achtte hem zóo hoog, dat hij alleen van hem en den bestuurder der krijgsaangelegenheden bevelen had te wachten.”

      »Behoorde hij tot een adellijk geslacht?”

      »Tot een der oudste en edelste van het geheele land,” antwoordde de voorzitter der Horoscopen. »Zijn vader was de dappere krijgsman Assa, en nadat hijzelf tot groot aanzien was gekomen en vele schatten had verworven, huwde hij de nicht van koning Hor-em-heb, die evengoed als de stadhouder aanspraak op den troon zou hebben, wanneer niet de grootvader van Ramses haar geslacht door geweld van de heerschappij had beroofd.”

      »Pas op uw woorden,” zeide Ameni, den heftigen grijsaard in de rede vallende. »Ramses I is en blijft de grootvader van den regeerenden koning, in wiens aderen door zijne moeder het bloed vloeit van de echte nakomelingen van den zonnegod.”

      »Maar nog meer en zuiverder stroomt het door de aderen van den stadhouder,” waagde de Horoscoop nog hiertegen in te brengen.

      »Nochtans draagt Ramses de kroon,” riep Ameni, »en hij zal die dragen, zoolang de goden het willen. Bedenk dat gij reeds grijze haren hebt, en dat oproerige woorden gelijk zijn aan vonken, die met den wind wegwaaien, doch wanneer zij ongelukkig terecht komen, ons huis in brand kunnen steken. – Geniet nu verder van den maaltijd, mijne vrienden, alleen bid ik u dezen avond niet meer over den koning en de nieuwe verordening te spreken. – Gij, Pentaoer, vervul morgen stipt en met wijs overleg mijn bevel!”

      De opperpriester nam hierop van de gasten afscheid. Zoodra de deur achter hem gesloten was, zeide de priester uit Chennoe, Toeauf: »Wat wij zooeven omtrent den koninklijken wegwijzer, die zulk een gewichtig ambt bekleedt, vernomen hebben, heeft mij niet weinig verwonderd. Munt hij dan uit door bijzondere scherpzinnigheid?”

      »Hij was een blokker die maar een middelmatigen aanleg bezat.”

      »Is dan de waardigheid van Mohar erfelijk, evenals die van de vorsten des rijks?”

      »De hemel beware ons!”

      »Maar hoe kon dan…?”

      »Het gebeurde zooals het wel meer gaat,” viel de oude Gagaboe den vrager in de rede. »De

Скачать книгу


<p>38</p>

Het blijkt uit meer dan éen papyrus met zekerheid, dat ook de zonen van mindere lieden, in zooverre zij aan de gestelde bepalingen voldeden, in den priesterstand konden opgenomen worden. Afgeslotene casten, zooals de Indiërs, hadden de Egyptenaars niet.

<p>39</p>

Wij kennen de zware taak van den Mohar (held) en zijne verplichtingen nauwkeurig uit den papyrus-Anastasi I in het Britsch Museum, voortreffelijk uitgegeven door F. Chabas in zijne Voyage d’un Egyptien.

<p>40</p>

Men kan hem met onzen minister van oorlog vergelijken. Reeds in den vroegsten tijd komt deze waardigheid op de gedenkteekenen voor.