Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden. Gewin Bernardus

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden - Gewin Bernardus страница 11

Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden - Gewin Bernardus

Скачать книгу

op.

      Terwijl dit eenige huizen van het logement plaats had, was er niet minder beweging voor de woning, die in lichtelaaije vlam stond. In kleine steden heeft men zoo weinig gelegenheid om dergelijke geimproviseerde illuminatiën te zien, dat, als het dan ook eens plaats heeft, iedereen zich verpligt acht daaraan te adsisteren. In groote steden, vooral in de hoofdstad, waar men zulke dingen meer gewoon is, verschijnen bij zoodanige gelegenheden alleen de stilzwijgend genoodigden; als daar zijn: de geattacheerden aan de brandspuiten, de schutters die het piquet hebben, de zakkenrollers, – in één woord, de zoodanigen, die daar in functie moeten wezen. Onder de dilettanten ziet men gewoonlijk alleen de naaste geburen en heel enkele van de alleropgewondenste vuuraanbidders. Terwijl occupeert zich niemand van de overige inwoners met zulke zaken, die hen niet aangaan, behalve de torenwachters, die het alarmdeuntje wel slapende kunnen spelen, en de nachtwachts, wie het woordeke brand in de keel verroest is. Maar nu in Nijmegen! De gansche populatie was op de been. Niemand, dan die door gebrekkigen ouderdom of lamheid aan huis geconsigneerd was, bleef in zijne woning; dames en négligé, zoo als zij zich anders alleen aan hare kameniers vertoonden, – kameniers en demi toilette, zoo als zij gewoonlijk slechts door de lakeijen gezien werden, – mannen en vrouwen, in hetgeen zij maar het digtst bij de hand vonden, gehuld, – snelden naar het vroeger onopgemerkte, nu zoo belangwekkende huis. Zelfs de moeders meenden, dat zulk een schouwspel hare zuigelingen zou interesseren; althans zij drongen met zoodanige schepseltjes voorwaarts. “Het was op dien weg,” om in dagbladenstijl te spreken, “eene voortgolvende massa, een digte phalanx; de straat was eivol.” – Verscheidene particulieren wisten reeds zeker de oorzaak van den brand, schoon de bewoners van het huis zelve die nog niet gisten. Sommigen hadden den vorigen avond, ja ’s middags al, iets branderigs geroken, en zoo veel wisten weêr anderen van goederhand, dat het huis veel te hoog geassureerd was.

      Intusschen waren eenige brandspuiten in werking geraakt, en overstroomde het water, dat voor de brandende woning gedestineerd was, de straat; want eene kenmerkende eigenschap van de slangen eener brandspuit is, dat zij lek zijn. Een veel te groot aantal armen bewoog de pompen, en een veel te groot getal schutters, om orde te houden, was aanwezig. Het ontbrak ook geenszins aan commando’s, die elkander lijnregt tegenspraken, en dus had ieder onderhoorige eene schoone gelegenheid om te gelijk gehoorzaam en ongehoorzaam te wezen. Verscheidene stemmen trachten elkander te overschreeuwen; in ’t kort, het geweld en rumoer, dat een brandtooneel regt levendig maakt, ontbrak ook nu niet.

      Onder de menigte toeschouwers, die eene zoogenaamde goede plaats hadden, bevonden zich ook onze reizigers. Mijnheer Korenaar had zijnen bril opgezet, en sloeg met aandacht de vlammen gade, die zich om de balken kronkelden, totdat zij door de nederstortende zoldering voor een oogenblik werden uitgedoofd, om daarna met vernieuwde kracht weêr te voorschijn te komen. Ambrosine leunde op den arm van Torteltak, en beefde van angst en ontzetting. Zij klemde zich nader aan den jongeling, als gevoelde zij bescherming te behoeven, en die liever bij hem te moeten zoeken dan bij Mama, die haar aan de andere zijde vasthield, en vele onnoodige jammerkreten uitte. De Morder stemde met haar in, dat het toch waarachtig eene ijselijkheid is, om wanneer men één nacht in eene stad logeert, dan zulke dingen te moeten treffen. Hij wond haar overigens op, door haar te verzekeren, dat men den brand nog in geen tweemaal vierentwintig uren zou meester worden, dat misschien de geheele stad wel eene prooi der vlammen zou worden, en dat straks zeker de brandende balken op de hoofden der menigte zouden neêrstorten. Veervlug staarde het tooneel met verrukking aan, sprak van den vuurkoning, die thans alle elementen beheerschte, – van massa’s water, die in vloeijende vuurstroomen werden opgelost, – en eindigde alle dergelijke uitboezemingen met den uitroep: “Prachtig schouwspel! Verrukkelijk! Heerlijk!” – Een zeer hardhandig Nijmegenaar naast hem, geenszins in zijne verrukking deelende, en van zijne overige uitroepingen niets begrijpende, vond het gepast hem in deze uitroepingen te storen, door hem een klap voor den mond te geven, welke handgreep, Veervlug eenigzins pijnlijk aandoende, tot vrij hevige onaangenaamheden aanleiding gaf. Gelukkig was het, dat de foule hen een weinig van elkander afdrong; anders weet ik niet wat de gevolgen zouden geweest zijn: want Pols, nog steeds met de koffers bezig, was niet tegenwoordig om te bevredigen. Holstaff stond, met één grooten traan in ieder oog, het akelig tooneel te aanschouwen. “Ach! ach! hoe ijselijk!” riep hij uit. “Die bloeden van kinderen, die nu in dit huis zullen verbranden, en die hopelooze ouders, die hunne dierbaarste panden op zulk eene vreeselijke wijs verliezen, en ze niet kunnen redden, – voor al het goud van de wereld niet kunnen redden! Die ongelukkige kinderen, geheel omringd door onmeêdoogende vlammen – den dood voor oogen – zonder hunne ouders – alleen – die arme, arme bloeden!”

      “Hou toch je mond van die arme bloeden van kinderen!” gromde een burger hem toe. “Denk jij, dat wij hier de menschen laten verbranden? Daar zijn geen kinderen in huis. Daar waren maar twee oude luidjes en eene meid, en die zitten al een uur in veiligheid.”

      “Geen kinderen!” mompelde Holstaff: “een raar huisgezin zonder kinderen. “Nu, ik kan het niet helpen. Dan verliezen die menschen alleen hun goed. Ik dacht dat zij veel ongelukkiger waren.”

      Het huis was intusschen tot den grond toe afgebrand; doch daar het stil weder was, en men de noodige voorzorgen voor de andere huizen nam, bepaalde zich het onheil tot die eene woning. Ten half vier ure was men, den brand geheel meester, en zag men langzamerhand de menschen aftrekken. De reizigers keerden weêr in hun logement; velen bleven uit voorzigtigheid beneden, waar eenigen op sofa’s en stoelen insluimerden, terwijl anderen, onder een calmerend kopje thee, over den brand van dien nacht, over de oorzaken en gevolgen redeneerden, en ieder hunner een of meer dergelijke scènes had bijgewoond, zeer geschikt om onder zulke omstandigheden te worden meêgedeeld en aangehoord, maar ook evenzeer geschikt om verder geheel te worden vergeten.

      Hoofdstuk IV

      Verblijf der reizigers te Kleef. – Zij maken kennis met interessante landgenooten en naburen, spreken over menschen en zaken in gebonden en ongebonden stijl, en bereiden zich voor, te worden vergast op een verhaal van den ouden Heer Korenaar.

      Het nachtelijk avontuur te Nijmegen behoorde voor onze reizigers niet tot de vermakelijkste ontmoetingen; maar hen daarom ongelukkig te noemen, zoo als sommigen hunner zich verbeeldden te zijn, is misschien een weinig roekeloos omspringen met een term, die op vele omstandigheden des menschelijken levens met meer regt kan worden toegepast. Het is wel onaangenaam, als men meer geld dan gewoonlijk besteedt, om ’s nachts behoorlijk te kunnen slapen, die duurgekochte rust te moeten opofferen, om niet misschien levend te verbranden; maar moet men zulke brandtooneelen in een belendend huis zien opvoeren, dan heeft dat in een logement dit voor, dat men zich gemakkelijker en zonder veel schade kan verwijderen, terwijl iemand, die onder dezelfde omstandigheden rustig zijn eigen huis in zijne eigene stad bewoont, doorgaans te veel wil redden, en zich daardoor aan aanmerkelijke schade blootstelt. En daarenboven vertrekt een reiziger den volgenden morgen, zonder dat hij lang aanschouwer behoeft te zijn van de treurige ruïnes en, wat bijna even erg is, toehoorder bij de menigvuldige verhalen, die nog wel een week na het ongeluk moeten uitgestort worden. Hij behoeft niet te vernemen, dat zijn goede kennis A bijna door een brandspuit overreden is, dat het bij B maar een duim breed gescheeld had, of hij was door een gloeijenden balk verpletterd; dat C brandgaatjes in zijn zwarten rok meent te ontdekken, schoon hij in zijn bruinen jas bij de vuurscène tegenwoordig was. Hij behoeft zijne deelneming niet te betuigen, wanneer zijne zenuwachtige vriendin P. hem verhaalt, dat zij zoo allerijselijkst geschrikt was, en dat zij niet anders meende, of haar eigen huis stond in brand. Hij is ontslagen om visites te ontvangen van Q of Z, die hem zouden vragen of hij den brand ook gezien had, dat hem vooral onaangenaam zou wezen, daar hij bijna door Q is omvergeloopen, en Z hem in de foule zeer gevoelig op de teenen heeft getrapt. Hij zal niet bedroefd worden door op de societeit te ontdekken, dat Spanje en het Oosten vergeten, en het biljart en domino genegligeerd worden. In één woord, hij behoeft zich niet in zijne kamer op te sluiten, om niet van verveling te sterven.

      Gelukkig waren dus ook onze reizigers, die voor zoo vele rampzaligheden bewaard bleven, en reeds den volgenden middag, na een aangenaam tourtje, bij Roberts te Kleef aan de publieke tafel dineerden. Zij zaten daar rustig en op hun gemak; want

Скачать книгу