De Zwervers van het Groote Leger: Historisch verhaal uit het tijdperk 1810-1813. Piet Visser

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Zwervers van het Groote Leger: Historisch verhaal uit het tijdperk 1810-1813 - Piet Visser страница 10

De Zwervers van het Groote Leger: Historisch verhaal uit het tijdperk 1810-1813 - Piet Visser

Скачать книгу

dat die uitdrukking mijn armen vader het leven zal kosten en een verzoek om genade niemendal zal uitwerken…”

      „Hm! Inderdaad nog zoo dom niet!” zei de prefect, een snuifje nemend.

      „Maar—wat was dan je boodschap toch eigenlijk?”

      „Ik kwam uw excellentie smeeken, mij in plaats van mijn vader de straf te laten ondergaan.”

      „Ei, ei! Je bent een dappere borst. Maar juist daarom zou het toch zonde en jammer zijn, als wij je dood lieten schieten en den Keizer hierdoor van een dapper soldaat beroofden!” ging den prefect spottend voort. „Want waarlijk, een knaap die tot zooveel zelfopoffering bereid is, zal natuurlijk even bereidwillig en moedig zijn leven voor den Keizer ten offer brengen.”

      Jakob wist niet, hoe hij het had. Hij had stugheid, zelfs barschheid verwacht, maar tegenover dergelijke taal stond hij onvoorbereid en dus een oogenblik geheel sprakeloos.

      Toen hij echter zag dat mijnheer De Celles wilde dóórloopen en de zaak blijkbaar voor afgedaan hield, begon hij te smeeken in een vloed van hartstochtelijke woorden, dat de prefect zijn verzoek toch mocht toestaan, ja, in zijn wanhoop greep hij zelfs een slip van diens rok vast.

      De Celles echter gaf stilzwijgend François een wenk en in 't zelfde oogenblik smeet de knecht den onthutsten jongen de deur uit…

      „Neem me niet kwalijk…” stamelde Jakob verbouwereerd, want hij was juist tegen een voorbijganger aan gekomen.

      Tegelijkertijd echter zag hij, dat het mijnheer Vermaat was.

      „Verbeeld u,” begon hij thans, bevend van verontwaardiging: „Daar kom ik niets anders doen dan beleefd verzoeken, of ze mij in plaats van mijn vader willen vonnissen. En wat is het antwoord? Dat ik als een hond op straat word gesmeten! O, 't is schande, schande!!” barstte hij uit, de nagels woedend in de handpalm drukkend.

      De tabaksverkooper legde hem echter haastig de hand op zijn mond, uit vrees dat de verontwaardigde knaap licht te veel mocht zeggen en troonde hem mee naar zijn huis.

      „Ziezoo,” begon hij toen, „hier kunnen we ten minste veilig praten. Want de inkwartiering heb ik tot heden gelukkig af kunnen koopen.” Hij liet nu Jakob uitvoerig zijn wedervaren bij De Celles vertellen, waardoor de knaap langzamerhand weer tot kalmte kwam.

      Onder het luisteren groeide in den tabaksverkooper en zijn vrouw een groote sympathie voor dien nobelen jongen, die zèlf zijn moedige, liefdevolle zelfopoffering blijkbaar voor de natuurlijkste zaak ter wereld hield.

      „Wacht, ik zal jullie eens trakteeren,” zei juffrouw Vermaat. Het water was aan den kook en na een oogenblik hadden ze alle drie een geurig kopje echte thee voor zich staan.

      „'t Is natuurlijk alleen bij hooge uitzondering,” zei ze. „Want je begrijpt wel, hè?…”

      „Ja, als de thee meer dan drie gulden het pond kost, is ze voor dagelijksch gebruik wel wat duur,” antwoordde Jakob. „Thuis drinken we altijd gedroogde abrikozenbladeren voor thee.”

      „Zoo? Nee, òns bevallen gedroogde perzikbladeren nog het best, hè vrouw?”

      „Ja,” zuchtte Juffrouw Vermaat, „'t is een treurige tijd tegenwoordig; àlles, letterlijk alles is even duur! Wanneer zal daar nog eens een eind aan komen?”

      „Niet, vóór we met het Oranje op de borst durven loopen. Maar ik vrees, dat wij dat wel niet zullen beleven!

      En niettemin,” ging hij voort, „wat wáren we, als jonge, vurige patriotten, toch op die kleur gebeten! Zelfs tot in 't kinderachtige toe!

      Zoo herinner ik me, hoe Nierop, de oude speelgoedkoopman uit de Stadhuissteeg, in het begin van 1787 een collectie poppen had ontvangen, die hij natuurlijk voor zijn winkelraam ten toon stelde.

      Nu wilde het geval, dat er onder die poppenverzameling één was, in 't hoog geel gekleed, een geel dat zwéémde naar 't oranje!

      Enkelen van onze Vrijheidshelden viel dat al heel gauw in 't oog en—daar hàdt je 't, hoor!

      Dadelijk gingen zij zich in de hoogste verontwaardiging tot de Regeering wenden, met het dringend verzoek, dien gruwel toch uit hun midden weg te nemen!

      Burgemeesters, om hun terwille te zijn, zonden toen een Bode naar Nierop, met last, dat die gele juffer onmiddellijk op het stadhuis diende te komen. Maar Nierop verkoos niet, dat ze met den Bode zou gaan. Hij nam ze daarom zelf met zich mee naar 't Raadhuis en introduceerde ze bij de overheid.

      Deftig en waardig, als past bij zoo'n ernstig geval, werd nu het poppenkostuum in beschouwing genomen. Maar helaas, tien Edelachtbaren zelf bleken het niet volkomen eens omtrent de kleur; de beoordeeling over het oranje of niet oranje bleef in deliberatie, het kwam niet tot een uitspraak en de pop werd inmiddels preventief gevangen gehouden.

      Of er een commissie van deskundigen werd benoemd om verslag uit te brengen over de kleur, heb ik nooit vernomen; wèl, dat de pop in hechtenis bleef, tot de Pruisen den Oranjevorst te hulp kwamen en een omwenteling te weeg brachten. Toen werd zij ontslagen en in zegepraal naar den winkel van Nierop teruggevoerd.”

      De tabaksverkooper, eenmaal op dreef, vertelde nu nog een en ander uit de eerste dagen van 1795, waarop zijn zoon Reinier thuiskwam, die in de affaire van zijn vader werkzaam en van denzelfden leeftijd als Jakob was.

      De beide jongelui waren te voren nooit met elkander in aanraking geweest, waarom Jakob bij het heengaan aan den tabaksverkooper moest beloven, de kennismaking met Reinier maar eens gauw te komen vernieuwen.

      Voorloopig echter kwam daar weinig van, en inmiddels hield de militaire commissie haar laatste, beslissende vergadering. Alle tien gearresteerden had zij schuldig bevonden. Drie werden er tot twee jaren gevangenisstraf veroordeeld; Emanuel van Praag en Barth Meijer tot vijf jaar opsluiting; Jan Dupker en nog vier anderen kregen acht jaar tuchthuisstraf, terwijl Toon Janssen en Anthonie Hantelman, als de eigenlijke aanleggers van het oproer, gefusilleerd zouden worden.

      Franciscus Stargardt eindelijk werd, wegens majesteitsschennis, eveneens tot den kogel veroordeeld.

      Aan Stargardt zou het éérst dit harde vonnis worden voltrokken. Reeds des avonds werd hij in een koets van 't Verbeterhuis afgehaald en langs de Schans geleid, om den volgenden dag op het Funen te sterven.

      Voor de kazerne Saint-Charles had zich den anderen morgen, al vroeg, een groote volksmenigte opgehoopt.

      Eindelijk, daar trad een afdeeling Fransche soldaten het gebouw uit, een tamboer voorop, die den doodenmarsch sloeg.

      In het midden hompelde, lijkwit, Franciscus Stargardt. Naast hem liep een man, in het zwart gekleed, de veldprediker van het regiment. Hij trachtte den ongelukkige moed in te spreken en hield hem den troost van het Evangelie voor…

      De commandeerende officier liet halt maken. Nu trad de provoost vooruit en las, in de Fransche taal, het vonnis van den veroordeelde voor.

      „Zoo'n stakker toch,” zei een vrouw meewarig.

      „Hij heeft niet eens zijn beenen tot zijn verdoen! 't Is een schande!”

      „Hou je mond!” grauwde haar man, „of het zou met jou al even ongelukkig afloopen!”

      „Ja, ja, 't is ongehoord zooals er met ons geleefd wordt!” zei ze weer. Maar nu toch wat zachter.

      „Kijk,

Скачать книгу