De Wereld vóór de schepping van den mensch. Flammarion Camille

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу De Wereld vóór de schepping van den mensch - Flammarion Camille страница 25

Автор:
Жанр:
Серия:
Издательство:
De Wereld vóór de schepping van den mensch - Flammarion Camille

Скачать книгу

der oude zeeën de ééncellige wieren als oudste plantenvormen zijn voorgekomen.

      De wieren worden reeds spoedig zóó talrijk, dat men somtijds de azoïsche periode het wierentijdperk noemt. Zijn het planten? Zij zijn nog weinig ontwikkeld. Enkele draden gaan uit van een centraal punt (fig. 68). Zoodra verscheidene van die planten zich vereenigen, vormt zich eene soort van weefsel, eene soort van kleverig slijk, dat half-doorschijnend is en onder den mikroskoop gezien zich verdeelt in eene menigte voor het bloote oog onzichtbare draden. Het zeegras, dat de zee nog thans in groote hoeveelheid bevat, is veel steviger. Nog altijd zijn het aaneengestrengelde, wortellooze cellen, maar die door hare opeenhooping in zee een zóó dicht weefsel vormen, dat een schip somtijds moeite heeft er door heen te komen.

Fig. 69. Fossiele wier.

      Fig. 69. Fossiele wier.

Fig. 70. De oudste planten. Cambrische periode.

      Fig. 70. De oudste planten. Cambrische periode.

      1. Versteende chondriten.—2. Murchisonitis Forbesi.—3. Oude ebondriten.—4. Zeewier.

      Die eerste planten zijn bijzonder eenvoudig. Het zijn als het ware niets anders dan platte buizen, zonder bladeren, zonder bloemen en zonder vruchten. Zij leefden en ontwikkelden zich in het lauwe water der oorspronkelijke zeeën. Er was nog geen vast land; nauwelijks begonnen enkele eilanden te voorschijn te treden uit de wateren. Er waren toen noch seizoenen, noch klimaten, daar de aardschors nog warmer was dan de temperatuur, die zij van de zon kon verkrijgen; de levensvoorwaarden waren aan de pool dezelfde als aan den evenaar. Zelfs gaven de getijden, die het sterkst waren in de richting van zon en maan, aan de streken, die wij thans de tropen noemen, eene beweging, die naar de polen afnam. De poolstreken waren dus uit dat oogpunt meer bevoorrecht dan de keerkringen, te meer waar diezelfde aantrekking van zon en maan, die met meer kracht werkte op de vloeibare kern aan den evenaar dan aan de poolstreken, de aardschors aan den evenaar minder vastheid gaf. De eerste levende organismen moeten zich dus gevormd hebben in de rustige poolstreken, die toen door eene reusachtige zon verlicht werden. Het is zelfs hoogst waarschijnlijk, dat de zon zich gedurende de laurentische periode, waarin het leven zijne intrede op aarde gedaan heeft, nog niet ver binnen de loopbaan van Venus verdicht had. Het is te verwachten, dat men de eerste organismen, hetzij planten, hetzij dieren, nog niet gevonden heeft, en dat men die vinden zal in de nog niet onderzochte laurentische lagen.

Fig. 71. Fossiel afdruksel der oorspronkelijke planten.

      Fig. 71. Fossiel afdruksel der oorspronkelijke planten.

Fig. 72. De eerste dieren: afdruksel van eenen ringworm in de cambrische periode.

      Fig. 72. De eerste dieren: afdruksel van eenen ringworm in de cambrische periode.

Fig. 73. De oudste dieren. Cambrische periode. Graptolithus turriculatus. Diprion pristis. Monograptus. Bastrites peregrinus. Phyllographtus.

      Fig. 73. De oudste dieren. Cambrische periode. Graptolithus turriculatus. Diprion pristis. Monograptus. Bastrites peregrinus. Phyllographtus.

Fig. 74. De oudste dierenversteening van het mosdier Fenestella tenuiceps.

      Fig. 74. De oudste dierenversteening van het mosdier Fenestella tenuiceps.

Fig. 75. Oudste dieren: Trilobieten.

      Fig. 75. Oudste dieren: Trilobieten.

      De eerste dieren zijn eveneens zeedieren. Men heeft in de cambrische gesteenten ringwormen gevonden, die evenzeer gelijken op voortbrengselen van het plantenrijk als van het dierenrijk: het zijn niets anders dan gelede buizen, die in het water drijven. Ook vindt men in grooten getale graptolithen, eenvoudige polypen, bestaande uit getande en samengerolde buizen, monograpten, rastriten, phyllograpten. Het zijn eenvoudige protozoën, verzamelingen van aan elkander vastgehechte vakken. Zij zijn het begin der polypen, en men verbaast er zich over, dat het leven zoo vreemdsoortige vormen heeft kunnen aannemen. Dezelfde lagen bevatten ook kleine schelpen, waaraan men den naam van lingulae gegeven heeft (de eerste armpootige weekdieren) en mosdieren, opgesloten in cellen.

      Reeds hebben de cambrische lagen een vijftigtal soorten van planten en dieren opgeleverd, waaronder in de eerste plaats voorkomen ééncellige wieren, ringwormen, armpootigen, sponsen en polypen. In de silurische lagen vormen de graptolithen en trilobieten de meerderheid.

      Eene menigte nieuwe wezens treedt immers op en verspreidt zich wijd en zijd: het zijn schaaldieren, bekend onder den naam van trilobieten, en die reeds sedert langen tijd zijn uitgestorven: zij zijn verdwenen in de steenkoolperiode, millioenen jaren geleden. De trilobieten kwamen in menigte voor in de oorspronkelijke zeeën, en men vindt ze gemakkelijk, indien men er eenige uren naar zoekt op klippen of in bergtunnels in de terreinen, die ze bevatten. Zij zijn zeer verspreid in Maine-et-Loire, en in de silurische lagen van de mijngroeven van Trélazé bij Angers.

Fig. 76. Versteende stekelhuidigen.

      Fig. 76. Versteende stekelhuidigen.

      Uit dezen tijd dagteekent ook de koraalpolyp, die zulk eene belangrijke rol gespeeld heeft bij de vorming der aarde, en wier eeuwenoude koloniën groote eilanden hebben gevormd. Onder de plantdieren vindt men de peervormige hemicosmiten, stekelhuidigen, zeekomkommers (holothuriën). Nauwelijks verdienen die wezens den naam van dieren. Verscheidene hebben nog geen kop en kunnen zich niet bewegen, evenals de oesters, wier voorvaderen men daaronder vindt; andere hebben eene soort van kop en een begin van een spijsverteringskanaal; maar het voedsel wordt door dezelfde opening ingebracht en verwijderd, evenals bij de stekelhuidigen; nog andere, zooals de wormen, hebben een begin van bewerktuiging, hoewel de meeste zintuigen nog afwezig zijn en zij zich alleen kruipend kunnen voortbewegen, door hunne ringen beurtelings in te trekken en uit te rekken.

Fig. 77. De koning der oorspronkelijke zeeën: Trilobites calymene.

      Fig. 77. De koning der oorspronkelijke zeeën: Trilobites calymene.

      Deze azoïsche periode heeft, zooals wij zagen, millioenen jaren geduurd. Gedurende dien langen tijd vertoonden de eerste diersoorten, hoe laag zij ook stonden, reeds sporen van vooruitgang. Wel is er nog geen enkel gewerveld dier en bestonden er zelfs nog geene insecten, visschen, kruipende dieren, vogels of zoogdieren. Maar onder de ongewervelde dieren is er vooruitgang. Wij hebben niet meer alleen het oorspronkelijke protoplasma en de platen gelei, die in het water drijven, en de eenvoudige cellengroepen, de wieren en de ringwormen. De trilobieten hebben reeds eenen kop, eenen staart en waarschijnlijk pooten, de laatste echter tenger en dun, want zij zijn niet versteend; op den kop vindt men de sporen van oogen. Het zijn de eerste oogen, die op onze aarde bestaan hebben, nog niet ontwikkeld en nauwelijks waard dien naam te dragen, maar reeds vinden wij oogzenuw en netvlies. Die oorspronkelijke arthropoden, (gelede dieren) veel lager staande dan onze krabben en kreeften, nemen de voornaamste plaats in onder de zeedieren der silurische periode; het aantal soorten en families neemt eerst verbazend toe, doch plotseling verdwijnen zij tijdens de steenkoolperiode, en thans worden zij nauwelijks vertegenwoordigd door den limulus. Men heeft nog twee andere schaaldieren gevonden, die betrekkelijk even hoog staan op den trap der ontwikkeling, den pterygotus bilobus, en den eurypterus remipes; ook deze hadden eenen kop, waarin oogen aanwezig waren, en misschien waren zij de eerste zoetwaterdieren. Het zoetwater, uit den regen ontstaan, ontstond tegelijk met de bergen, de bronnen en de eerste rivieren.

Fig. 78. De eerste dieren. Versteende schelpen van armpootigen uit de silurische periode.

      Fig. 78. De eerste dieren.

Скачать книгу