Een Hemel Van Spreuken . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Hemel Van Spreuken - Морган Райс страница 14
Elden en Serna grepen Godfrey elk bij een schouder en trokken hem overeind. Godfrey stond daar, wankel, en hij nam nog een grote slok uit de zak.
Versuft keek hij om zich heen.
“Waar ben ik?” vroeg hij. Hij wreef over zijn hoofd, waar hij een grote bult had, en hij kromp ineen van de pijn.
Illepra bestudeerde zijn wond en liet haar hand erover heen glijden. Zijn haar zat vol opgedroogd bloed.
“Je hebt een wond opgelopen,” zei ze. “Maar je kunt trots zijn: je leeft nog. Je bent veilig.”
Godfrey wankelde, en de anderen vingen hem op.
“Het is niet ernstig,” zei ze, “maar je moet wel rusten.”
Ze haalde een verband van haar middel en begon zijn hoofd te verbinden. Godfrey vertrok van de pijn en keek naar haar. Toen keek hij om zich heen, en zag hij alle lijken. Zijn ogen sperden zich wijd open.
“Ik leef nog,” zei hij. “Ik kan het niet geloven.”
“Je hebt het gehaald,” zei Reece, terwijl hij blij zijn broer in zijn schouder kneep. “Ik wist het wel.”
Illepra omhelsde hem, en langzaam knuffelde hij haar terug.
“Dus zo voelt het om een held te zijn,” observeerde Godfrey, en de anderen moesten lachen. “Geef me nog meer van dit spul te drinken,” voegde hij toe, “en misschien doe ik het wel vaker.”
Godfrey nam nog een grote slok, en begon langzaam aan met hen mee te lopen terwijl Illepra hem ondersteunde.
“Waar zijn de anderen?” vroeg Godfrey.
“Dat weten we niet,” zei Reece. “Ergens in het westen, hoop ik. Dat is waar we heen gaan. We gaan naar het Koninklijk Hof. Zien wie er nog leeft.”
Reece slikte terwijl hij de woorden uitsprak. Hij tuurde naar de horizon en bad dat zijn landgenoten een zelfde lot als Godfrey hadden getroffen. Hij dacht aan Thor, aan zijn zuster Gwendolyn, aan zijn broer Kendrick, aan zoveel anderen om wie hij af. Maar hij wist dat het grootste deel van het leger van Rijk nog voor hen lag, en gezien het aantal doden en gewonden dat hij al had gezien, leek het erop dat het ergste nog moest komen.
HOOFDSTUK ACHT
Thorgrin, Kendrick, Erec, Srog en Bronson stonden als een muur tegenover het Rijk, hun mensen achter zich, hun wapens getrokken, klaar om de confrontatie aan te gaan. Thor wist dat dit zijn doodsaanval zou zijn, zijn laatste strijd, maar hij had geen spijt. Hij zou hier sterven, in de strijd, met zijn zwaard in zijn handen en zijn strijdbroeders aan zijn zijde, terwijl hij zijn thuisland verdedigde. Hij had de kans om wat hij had gedaan recht te zetten. Hij kon nergens meer om vragen.
Thor dacht aan Gwendolyn, en hij wenste dat hij meer tijd had, voor haar. Hij bad dat Steffen haar in veiligheid had gebracht en dat ze zich ver achter de frontlinie bevond. Hij was vastberaden om te vechten met alles dat hij had, om zoveel mogelijk soldaten van het Rijk te doden als hij kon, en zo te voorkomen dat ze haar kwaad zouden doen.
Terwijl Thor daar stond voelde hij de solidariteit van zijn broeders. Ze waren onbevreesd en wisten hun terrein te behouden. Dit waren de beste vechters in het koninkrijk, de beste Zilveren, MacGils, Silesianen—ze weigerden zich terug te trekken, ondanks hun kansen. Ze waren allemaal bereid hun leven te geven om hun thuisland te verdedigen. Ze hechtten meer waarde aan eer en vrijheid dan aan leven.
Thor hoorde hoorns van het Rijk en keek toe hoe divisies van talloze mannen zich opstelden. Dit waren gedisciplineerde soldaten, soldaten met genadeloze commandanten, die hun hele leven hadden gevochten. Het leger van het Rijk was een goed geoliede machine, getraind om door te vechten na de dood van hun leider. Er verscheen een nieuwe, naamloze bevelhebber die de troepen leidde. Ze waren met oneindig veel, en Thor wist dat ze hen met geen mogelijkheid zouden kunnen verslaan. Maar dat deed er niet meer toe. Het maakte niet uit of ze zouden sterven. Het enige dat nog uitmaakte was hoe ze stierven. Ze zouden vechtend ten onder gaan, als mannen, in een laatste confrontatie van moed.
“Wachten we tot zij naar ons toe komen?” vroeg Erec hardop. “Of zullen we hen begroeten als MacGils?”
Thor glimlachte. Er ging niets boven een kleiner leger dat een groter leger aanviel. Het was roekeloos, maar het was ook het toppunt van moed.
Als één lieten ze een strijdkreet uit, en ze vielen aan. De afstand tussen de twee legers werd snel kleiner en hun strijdkreten vulden de lucht. Thor hield zijn zwaard hoog terwijl hij naast zijn strijdbroeders rende, zijn hart bonzend. Een koude windvlaag streek langs zijn gezicht. Dit was hoe oorlog voelde. Het herinnerde hem aan hoe het voelde om te leven.
De twee legers stormden zo snel als ze konden op elkaar af, vastberaden om elkaar te doden. Enkele seconden later troffen ze elkaar in het midden, in een enorm gekletter van wapens.
Thor sloeg om zich heen en gooide zichzelf in de frontlinie van het Rijk, die bewapend was met lange speren, spiesen en lansen. Thor hakte de eerste speer die hij tegenkwam door tweeën, waarna hij de soldaat in zijn maag stak.
Thor dook en ontweek terwijl hij van alle kanten werd aangevallen door lansen. Hij draaide alle kanten op, sneed de wapens in tweeën met een versplinterend geluid en schopte en beukte elke soldaat uit de weg. Hij gaf er een paar een klap met zijn handschoen, schopte er één in zijn kruis, gaf één een elleboog tegen zijn kaak, en een ander een kopstoot. Het waren man-tegen-man gevechten, en Thor was een eenmansmachine. Zo baande hij zich door de superieure strijdmacht.
Om hem heen deden zijn broeders hetzelfde. Ze vochten met een ongelofelijke snelheid en kracht en strijdgeest. Ondanks het feit dat ze in de minderheid waren, wierpen ze zichzelf in het heetst van de strijd, en sneden ze dwars door de eindeloze linies heen. Geen van hen aarzelde, en geen van hen trok zich terug.
Mannen schreeuwden en gromden terwijl ze man-tegen-man vochten in de hevige strijd die het lot van de Ring zou bepalen. En ondanks de superieure troepen van het Rijk verkregen de mannen van de Ring hun momentum, en wisten ze zelfs het Rijk terug te drijven.
Thor griste een strijdvlegel uit de handen van een soldaat van het Rijk, schopte hem naar achteren, zwaaide de strijdvlegel rond en raakte hem tegen de zijkant van zijn helm. Thor zwaaide de strijdvlegel rond in een brede cirkel en wist er nog een paar tegen de grond te slaan. Toen wierp hij de strijdvlegel in de menigte, en raakte hij er nog meer.
Thor trok zijn zwaard en vervolgde zijn man-op-man gevecht. Hij sloeg in het wilde weg, tot zijn armen en schouders moe werden. Op een gegeven moment kwam er een soldaat met opgeheven zwaard op hem af en was hij net iets te traag; Thor draaide zich naar hem om, te laat, en zette zich schrap voor de impact.
Thor hoorde een grommend geluid, en Krohn rende ineens voorbij. Hij sprong de lucht in en beet zich vast in de keel van de soldaat, waarna hij hem tegen de grond werkte.
De uren gleden voorbij. Hoewel Thor in het begin bemoedigd werd door hun voorsprong, werd al snel duidelijk dat het een nutteloze strijd was voor hen, waarbij het onvermijdelijke slechts werd uitgesteld. Ongeacht hoeveel soldaten ze doodden, de horizon bleef zich vullen met een eindeloze toestroom van mannen. En terwijl Thor en de anderen afgemat raakten, moesten ze het steeds opnemen tegen een nieuwe lading frisse soldaten van het Rijk.
Thor, die niet meer zo snel verdedigde als eerst, werd ineens door een zwaard op zijn