Een Hemel Van Spreuken . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Hemel Van Spreuken - Морган Райс страница 12
Zijn vader had gelijk: hij kon het niet. Ondanks alles kon hij zichzelf er niet toe zetten om een weerloze man te doden.
Thor keerde zijn vader de rug toe en keek naar Gwendolyn. Hij had het gevecht gewonnen, hij had zijn punt gemaakt. Als Andronicus ook maar een greintje eer had, zou hij terugkeren naar huis.
“THORGRIN!” schreeuwde Gwendolyn.
Thor draaide zich om en zag tot zijn grote schrik Andronicus’ strijdbijl recht op zijn hoofd afkomen. Thor dook op het laatste moment weg, en de strijdbijl ging langs zijn hoofd.
Maar Andronicus was snel, en in dezelfde beweging gaf hij Thor een klap met zijn handschoen, waardoor Thor op handen en knieën terecht kwam.
Thor voelde zijn ribben breken toen Andronicus’ laars hem in zijn maag raakte. Hij snakte naar adem.
Thor zat hijgend op handen en knieën. Het bloed droop uit zijn mond terwijl hij een poging deed zijn kracht bij elkaar te schrapen, om op te staan. Vanuit zijn ooghoek zag hij Andronicus naar voren stappen, breed glimlachend, en zijn strijdbijl met beide handen optillen. Thor kon zien dat hij op het punt stond hem te onthoofden. Thor kon in Andronicus’ bloeddoorlopen ogen zien dat hij geen genade zou hebben, zoals Thor wel had gehad.
“Dit is wat ik jaren geleden al had moeten doen,” zei Andronicus.
Andronicus bracht schreeuwend zijn bijl neer op Thors nek.
Maar Thor was nog niet klaar met vechten; ondanks zijn pijn wist hij overeind te krabbelen, en hij tackelde zijn vader tegen de grond.
Thor lag op hem, klaar om hem met zijn blote handen af te maken. Het gevecht was uitgelopen in een worsteling. Andronicus greep Thor bij zijn keel, en Thor was verrast door zijn kracht; hij voelde hoe hij gewurgd werd.
Wanhopig greep Thor naar zijn middel, zoekend naar zijn dolk. De koninklijke dolk, de dolk die Koning MacGil hem had gegeven voor hij stierf. Thor kreeg geen lucht meer, en hij wist dat als hij zijn dolk niet snel zou vinden, hij zou sterven.
Hij vond hem met zijn laatste adem. Hij hief hem, en dreef hem met beide handen in Andronicus’ borst.
Andronicus schoot overeind, snakkend naar adem. Zijn ogen puilden uit in een doodsstaar, maar bleef zijn zoon wurgen.
Thor begon sterretjes te zien, en werd slap.
Langzaam verslapte Andronicus’ greep, en zijn armen vielen langs zijn zij. Zijn ogen rolden weg, en hij bewoog niet meer.
Verstijfd lag hij daar. Dood.
Thor snakte naar adem terwijl hij de slappe hand van zijn vader van zijn keel haalde, en hoestend en proestend van het levenloze lichaam van zijn vader af rolde.
Zijn hele lichaam trilde. Hij had zojuist zijn vader gedood. Hij had niet gedacht dat het mogelijk was.
Thor keek om zich heen en zag alle krijgers hem geschokt aanstaren. Thor voelde een ongelofelijke hitte door zijn lijf stromen, alsof hij zojuist een kwaadaardig deel van zichzelf had gedood. Hij voelde zich anders, lichter.
Thor hoorde een luid gedonder in de lucht, en toen hij opkeek zag hij een zwarte wolk verschijnen boven Andronicus’ lichaam. Er schoot een trechter van zwarte schaduwen naar beneden, als demonen. Ze wervelden huilend rond zijn vaders lichaam, en tilden zijn lichaam hoog de lucht in, tot het verdween in de wolk. Thor keek verbijsterd toe en vroeg zich af naar welke hel zijn vaders ziel meegevoerd zou worden.
Toen Thor opkeek zag hij het leger van het Rijk naar hem staren. Tienduizenden mannen met wraak in hun ogen. De Grote Andronicus was dood. Maar zijn mannen waren er nog. Thor en de mannen van de Ring waren nog steeds met honderd tegen één in de minderheid. Ze hadden de slag gewonnen, maar ze stonden op het punt de oorlog te verliezen.
Erec, Kendrick, Srog en Bronson liepen naar Thors zijde en trokken hun zwaarden terwijl ze zich tot het Rijk wendden. Er klonken hoorns, en Thor bereidde zich voor de laatste keer voor op de strijd. Hij wist dat ze niet konden winnen. Maar ze zouden in ieder geval samen ten onder gaan, in één laatste gewelddadige confrontatie van glorie.
HOOFDSTUK ZEVEN
Reece liep naast Selese, Illepra, Elden, Indra, O’Connor, Conven, Krog en Serna. Met zijn negenen reisden ze naar het westen, zoals ze al gedaan hadden sinds ze uit het Ravijn waren geklommen. Zijn mensen waren daar ergens aan de horizon, wist Reece, dood of levend, en hij was vastberaden hen te vinden.
Ze waren door een landschap van verwoesting gereisd, eindeloze velden met levenloze lichamen, verkoold door de adem van de draken, bezaaid met aasgieren. De horizon was vergeven met lichamen van het Rijk, waarvan sommigen nog na smeulden. De rook die van hun lichamen af kwam vulde de lucht, en de ondraaglijke stank van verbrand vlees penetreerde het verwoeste landschap. Degenen die niet door de adem van de draken waren gedood hadden de dood gevonden in het gevecht tegen het Rijk. Er waren ook lichamen van MacGils en McClouds. Er waren compleet verwoeste steden en er lag overal puin. Reece schudde zijn hoofd: dit land, dat ooit zo overvloedig was geweest, werd nu geteisterd door oorlog.
Sinds ze uit het Ravijn waren geklommen, waren Reece en de anderen vastberaden geweest om terug te keren naar de MacGil kant van de Ring. Ze hadden geen paarden gevonden en hadden te voet hun weg gevonden door het McCloud gebied. Ze waren de Hooglanden overgestoken, en nu ze het MacGil territorium betraden, zagen ze niets dan verwoesting. Zoals het eruit zag, hadden de draken geholpen om de troepen van het Rijk uit te schakelen, en daar was Reece dankbaar voor. Maar Reece wist niet in wat voor staat hij zijn eigen mensen zou aantreffen. Was iedereen in de Ring dood? Tot dusver leek het daar wel op. Reece wilde niets liever dan zien dat iedereen in orde was.
Elke keer dat ze een slagveld met doden tegenkwamen die niet waren verkoold door de vlammen van de draken, gingen Illepra en Selese van lichaam naar lichaam om hen te controleren. Ze waren echter niet alleen gedreven door hun beroep. Illepra had ook een ander doel: Reece’ broer vinden. Godfrey. En dat was een doel dat Reece met haar deelde.
“Hij is hier niet,” verkondigde Illepra weer. Ze ging staan en keek met een teleurgestelde blik in haar ogen naar het laatste lichaam dat ze net had omgedraaid.
Reece kon zien hoeveel Illepra om zijn broer gaf, en hij was geraakt. Reece hoopte net als zij dat hij in orde was, dat hij bij de levenden hoorde—maar afgaande op de duizenden lichamen die hier lagen, vreesde hij dat dat niet het geval was.
Ze liepen verder de glooiende heuvels door, en toen zagen ze een ander slagveld aan de horizon, dat bezaaid was met nog duizenden lichamen. Ze gingen er naar toe.
Illepra huilde stilletjes. Selese legde een hand op haar pols.
“Hij leeft nog,” stelde ze haar gerust. “Maak je geen zorgen.”
Reece kwam bij hen lopen en legde een geruststellende hand op haar schouder.
“Als er één ding is dat ik weet van mijn broer,” zei Reece, “is het dat hij een overlever is. Hij weet aan alles te ontsnappen. Zelfs aan de dood. Ik beloof het je. Godfrey zit nu waarschijnlijk al ergens in een taverne dronken te worden.”
Illepra lachte door haar tranen heen, en veegde haar ogen af.
“Ik hoop het,” zei ze. “Voor het eerst hoop ik dat echt.”