Een Hemel Van Spreuken . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Hemel Van Spreuken - Морган Райс страница 13
Reece strekte zijn arm uit en pakte Selese bij haar hand. Hij glimlachte naar haar terwijl ze hand in hand verder liepen. Reece was geraakt door haar liefde en toewijding aan hem, door haar bereidwilligheid om het land door te reizen om hem te redden. Hij werd overspoeld door een golf van liefde voor haar, en hij kon niet wachten tot ze alleen waren en hij het haar kon vertellen. Hij had al besloten dat hij voor altijd bij haar wilde blijven. Hij had nog nooit zoveel loyaliteit voor iemand gevoeld, en hij zwoer dat zodra ze een moment voor zichzelf hadden, hij haar ten huwelijk zou vragen. Hij zou haar zijn moeders ring geven, de ring die ze aan hem had gegeven om aan de liefde van zijn leven te schenken, wanneer hij haar vond.
“Ik kan niet geloven dat je alleen voor mij door de Ring bent gereisd,” zei Reece tegen haar.
Ze glimlachte.
“Het was niet zo ver,” zei ze.
“Niet ver?” vroeg hij. “Je hebt je leven geriskeerd om een door oorlog geteisterd land te doorkruizen. Ik ben je veel verschuldigd. Meer dan ik kan zeggen.”
“Je bent me niets verschuldigd. Ik ben alleen blij dat je nog leeft.”
“We zijn allemaal ons leven aan je verschuldigd,” viel Elden bij. “Je hebt ons allemaal gered. We zouden voor altijd in het Ravijn vast hebben gezeten.”
“Over schulden gesproken, ik moet er nog één met jou bespreken,” zei Krog tegen Reece, die naast hem kwam strompelen. Sinds Illepra zijn been had gespalkt bij het Ravijn, had Krog zelfstandig gelopen, al was het dan wat stijfjes.
“Je hebt me gered daar beneden, en meer dan eens,” vervolgde Krog. “Het was behoorlijk stom van je, als je het mij vraagt. Je hebt het toch gedaan. Maar denk niet dat ik je iets verschuldigd ben.”
Reece schudde zijn hoofd, verrast door Krogs norsheid en zijn ongemakkelijke poging om hem te bedanken.
“Ik weet niet of je me nu tracht te beledigen of te bedanken,” zei Reece.
“Ik heb mijn eigen manier,” zei Krog. “Ik zal je vanaf nu dekken. Niet omdat ik je mag, maar omdat ik vind dat ik dat moet doen.”
Reece schudde zijn hoofd, zoals altijd verbijsterd door Krog.
“Maak je geen zorgen,” zei Reece. “Ik mag jou ook niet.”
Ze liepen verder, allemaal ontspannen, blij om nog in leven te zijn, om weer vaste grond onder hun voeten te hebben, om weer aan deze kant van de Ring te zijn—allemaal behalve Conven, die op een afstandje van de anderen liep, teruggetrokken in zichzelf, zoals hij was geweest sinds de dood van zijn tweelingbroer. Niets, zelfs niet een ontsnapping aan de dood, leek hem terug te kunnen halen.
Reece dacht terug aan hoe Conven zichzelf keer op keer roekeloos de strijd in had gegooid, en zichzelf bijna de dood in had geholpen om de anderen te redden. Reece kon het niet helpen, hij vroeg zich af of het eerder kwam door een verlangen om zichzelf te doden dan om de anderen te helpen. Hij maakte zich zorgen om hem. Reece vond het maar niets om hem zo verloren te zien, zo depressief.
Reece ging naast hem lopen.
“Je hebt geweldig gevochten daar,” zei Reece tegen hem.
Conven haalde alleen zijn schouders op en staarde naar de grond.
Reece zocht naar iets om tegen hem te zeggen terwijl ze zwijgend verder liepen.
“Ben je blij om weer thuis te zijn?” vroeg Reece. “Om vrij te zijn?”
Conven draaide zich om en staarde hem uitdrukkingsloos aan.
“Ik ben niet thuis. En ik ben niet vrij. Mijn broer is dood. En ik heb het recht niet om zonder hem te leven.”
Reece voelde een rilling over zijn rug lopen bij zijn woorden. Het was overduidelijk dat Conven nog steeds overspoeld was met verdriet; hij droeg het als een symbool van eer. Conven was als een levende dode. Zijn ogen waren leeg. Reece herinnerde zich hoe vrolijk hij ooit was geweest. Hij kon zien dat hij in diepe rouw was, en hij had het onheilspellende gevoel dat het niet meer weg zou gaan. Reece vroeg zich af wat er van Conven terecht zou komen. Voor het eerst leek het hopeloos.
De uren gleden voorbij, en ze bereikten weer een slagveld dat vergeven was van de lijken. Illepra en Selese en de anderen gingen uit elkaar en liepen van lichaam naar lichaam om ze om te draaien, op zoek naar een teken van Godfrey.
“Ik zie veel meer MacGils op dit veld,” zei Illepra hoopvol, “en geen adem van de draken. Misschien is Godfrey hier.”
Reece zag de duizenden lijken en vroeg zich af of ze hem ooit zouden kunnen vinden, als hij daadwerkelijk hier was.
Reece ging van lichaam naar lichaam en draaide ze één voor één om. Hij zag de gezichten van zijn mensen. Sommigen herkende hij, anderen niet. Er waren mensen die hij had gekend, mensen waar hij mee had gevochten, mensen die voor zijn vader hadden gevochten. Reece was verbijsterde zich over de golf van verwoesting die zijn thuisland als een plaag had overspoeld, en hij hoopte oprecht dat het allemaal voorbij was. Hij had genoeg gevechten en oorlog en lijken gezien voor de rest van zijn leven. Hij was klaar om te settelen in een vredig leventje, om te herstellen, om weer te herbouwen.
“HIER!” schreeuwde Indra. Haar stem was gevuld met opwinding. Ze stond over een lichaam gebogen en staarde naar beneden.
Illepra draaide zich om en kwam naar haar toegerend, en de anderen voegden zich ook bij haar. Ze knielde naast een lichaam, en de tranen stroomden over haar gezicht. Reece knielde naast haar en snakte naar adem toen hij zag dat het zijn broer was.
Godfrey.
Zijn bierbuik stak uit, hij was ongeschoren. Zijn ogen waren gesloten, hij was te bleek, en zijn handen waren blauw. Hij zag er dood uit.
Illepra schudde hem door elkaar heen; hij reageerde niet.
“Godfrey! Alsjeblieft! Wordt wakker! Ik ben het! Illepra! GODFREY!”
Ze bleef hem door elkaar schudden, maar hij gaf geen teken van leven. Uiteindelijk draaide ze zich om naar de anderen, wanhopig.
“Je wijnzak!” zei ze tegen O’Connor.
O’Connor frummelde aan zijn riem en haalde haastig zijn wijnzak los, waarna hij hem aan Illepra gaf.
Ze pakte hem aan en spoot een beetje wijn op zijn lippen. Toen tilde ze zijn hoofd op, opende zijn mond, en spoot een beetje op zijn tong.
Plotseling reageerde hij. Godfrey likte aan zijn lippen en slikte.
Hij hoestte en ging rechtop zitten, pakte de wijnzak, nog steeds met zijn ogen gesloten, en spoot zijn mond vol. Toen opende hij langzaam zijn ogen, en veegde hij zijn mond af met de rug van zijn hand. Verward en gedesoriënteerd keek hij om zich heen, en hij boerde.
Illepra gilde het uit van vreugde en knuffelde hem.
“Je hebt het overleefd!” riep ze uit.
Reece