Een Lot Van Draken . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Een Lot Van Draken - Морган Райс страница 13
Maar het was een verloren strijd: de huid van het beest was te sterk, en hij was te gespierd. Het beest schudde Krohn alle kanten op en wist hem uiteindelijk van zich af te schudden: Krohn suisde door de lucht en kwam met een plons in het water terecht. Intussen verstevigde het beest zijn greep op Thors been; Thor voelde hoe hij zuurstof verloor. De tentakels brandden, het voelde alsof zijn been op het punt stond van zijn lichaam gerukt te worden.
In een laatste wanhopige poging liet Thor de hand van de jongen los en in dezelfde beweging rekte hij naar het zwaard aan zijn middel.
Maar hij kon het niet op tijd pakken; hij verloor zijn evenwicht en viel met zijn gezicht naar voren in het water.
Thor voelde hoe hij werd weggesleurd, verder weg van de boot. Het beest sleurde hem weer mee de zee op. Hij werd achteruit getrokken, en terwijl hij hulpeloos zijn armen uitstrekte, zag hij de roeiboot voor zich verdwijnen. Voor hij het wist voelde hij dat hij naar beneden werd getrokken, onder de oppervlakte van het water, diep de Vuurzee in.
HOOFDSTUK NEGEN
Gwendolyn rende over de open weide. Haar vader, Koning MacGil, rende naast haar. Ze was jong, tien misschien, en haar vader was ook jonger. Zijn baard was kort, nog zonder de grijze haren die hij later in zijn leven zou krijgen, en zijn huid was vrij van rimpels, jeugdig, glanzend. Hij was gelukkig, zorgeloos, en lachte terwijl hij haar hand vasthield en met haar door de velden rende. Dit was de vader die ze zich herinnerde, de vader die ze kende.
Hij tilde haar op en gooide haar over zijn schouder, draaide haar in het rond. Ze lachte luider en luider, en giechelde hysterisch. Ze voelde zich zo veilig in zijn armen, en ze wilden dat deze tijd samen nooit meer zou eindigen.
Maar toen haar vader haar weer neerzette, gebeurde er iets vreemds. Plotseling veranderde de dag van een zonnige middag naar schemering. Toen Gwens voeten de grond raakten, stond ze niet langer in de bloemen van de weide, maar in de modder, die tot aan haar enkels kwam. Haar vader lag op zijn rug in de modder, een meter bij haar vandaan—hij was nu ouder, veel ouder, te oud—en hij zat vast. Een stukje verderop lag zijn glanzende kroon in de modder.
“Gwendolyn,” hijgde hij. “Mijn dochter. Help me.”
Hij tilde wanhopig een hand op uit de modder en strekte hem naar haar uit.
Ze werd overweldigd door de drang om hem te helpen, en probeerde hem te bereiken, om zijn hand te pakken. Maar haar voeten wilden niet. Ze keek omlaag en zag de modder om haar voeten heen opdrogen. Ze wriemelde en wriemelde in een poging om vrij te breken.
Gwen knipperde met haar ogen en stond ineens op de vestingmuren van het kasteel, neerkijkend op het Koninklijk Hof. Er was iets mis: terwijl ze naar beneden keek, zag ze niet de gewoonlijke pracht en festiviteiten, maar een uitgestrekt kerkhof. Waar zich ooit het geweldige Koninklijk Hof had bevonden, lagen nu verse graven, zo ver als het oog kon kijken.
Ze hoorde een geschuifel van voeten, en haar hart sloeg een slag over terwijl ze zich omdraaide en een huurling met een zwarte mantel en kap op zich af zag komen. Hij sprintte naar haar toe en trok zijn kap af. Hij onthulde een grotesk gezicht. Hij miste een oog, en er liep een dik, rafelig litteken over zijn oogkas. Hij gromde en hief een glinsterende dolk, met een glanzend rood handvat.
Hij was te snel, en ze kon niet op tijd reageren. Ze zetten zichzelf schrap, wetend dat ze gedood zou worden, terwijl hij met volle kracht de dolk omlaag bracht.
Plotseling stopte de dolk, slechts centimeters van haar gezicht verwijderd, en ze opende haar ogen. Daar stond haar vader, een lijk, en hij had de pols van de man vast. Hij kneep in de pols van de man tot zijn hand eraf viel, gooide de man over zijn schouder en wierp hem van de muur af. Gwen luisterde naar zijn geschreeuw terwijl hij naar beneden stortte. Haar vader draaide zich om en staarde naar haar; toen greep hij haar met zijn rottende handen bij haar schouders, een ernstige uitdrukking op zijn gezicht.
“Het is hier niet veilig voor je,” waarschuwde hij. “Het is niet veilig!” schreeuwde hij. Zijn vingers groeven zich veel te diep in haar schouders, en ze schreeuwde het uit.
Schreeuwend werd ze wakker. Ze zat rechtop in bed, en keek in paniek haar kamer rond, op zoek naar een aanvaller.
Maar er was niets dan stilte—de zware stilte die vooraf ging aan de zonsopgang.
Zwetend en hijgend sprong ze uit bed, gekleed in haar nachtjapon, en liep haar kamer door. Ze haastte zich naar een klein, stenen bassin en plensde water in haar gezicht. Ze leunde tegen de muur, voelde de koude stenen onder haar blote voeten op de nu al hete zomerochtend, en probeerde tot zichzelf te komen.
De droom had te echt gevoeld. Ze voelde dat het meer was dan een droom—een echte waarschuwing van haar vader, een boodschap. Ze voelde een enorme drang om het Koninklijk Hof te verlaten, nu meteen, en nooit meer terug te keren.
Maar ze wist dat dat iets was dat ze niet kon doen. Ze moest tot zichzelf komen, haar hoofd erbij houden. Maar elke keer dat ze met haar ogen knipperde zag ze haar vaders gezicht en voelde ze zijn waarschuwing. Ze moest iets doen om de droom van zich af te schudden.
Gwen keek naar buiten. Ze zag de eerste zon opkomen, en ze dacht aan de enige plek die haar zou helpen om weer kalm te worden: de Koningsrivier. Ja, ze moest gaan.
*
Gwendolyn liet zichzelf keer op keer in het ijskoude water zakken. Ze hield haar neus dicht en ging met haar hoofd onder water. Ze zat in de kleine, natuurlijke stenen poel, die verstopt lag in de hoger gelegen bronnen. Ze had deze plek gevonden toen ze nog jong was. Ze hield haar adem in terwijl ze onder water zat en bleef even hangen. Ze voelde de koude stroming door haar haren gaan, over haar hoofdhuid, en voelde hoe het water haar naakte lichaam reinigde.
Ze had deze afgelegen plek gevonden, verstopt ten midden van een groep bomen, hoog op de berg, een klein plateau waar de stroming van de rivier vertraagde en een diepe, rustige poel creëerde. Boven haar stroomde de rivier naar binnen en beneden haar stroomde hij weer verder—en toch was de stroming, hier op het plateau, heel zwak. De poel was diep, de rotsen glad, en de plek was zo goed verstopt dat ze zorgeloos naakt kon zonnebaden. Ze kwam hier bijna elke ochtend tijdens de zomer, wanneer de zon opkwam, om haar gedachten op een rijtje te zetten. Zeker op dagen als deze, wanneer ze geplaagd werd door haar dromen, zoals wel vaker het geval was, was deze plek haar enige toevlucht.
Gwen kon er niet achter komen of het slechts een droom was geweest, of dat het meer was. Hoe moest ze weten wanneer een droom een boodschap was, een voorteken? Hoe kon ze weten of haar gedachten slechts spelletjes met haar speelden, of dat ze een kans kreeg om actie te ondernemen?
Gwendolyn kwam boven om adem te halen. Ze snoof de warme ochtendlucht op en hoorde vogels in de bomen om haar heen zingen. Ze leunde achterover tegen de stenen, haar lichaam tot aan haar nek in het water, en dacht na. Ze plensde water in haar gezicht en liet haar handen door haar lange, aardbeiblonde haar glijden. Ze keek neer op het kristallen oppervlak van het water, dat de hemel reflecteerde, en de tweede zon, die al begon op te komen. Ze zag de bomen die over het water hingen, en haar eigen gezicht. Haar amandelvormige ogen, gloeiend blauw, staarden naar haar vanuit haar gerimpelde weerspiegeling in het water. Ze zag iets in haar ogen dat haar herinnerde aan haar vader. Ze keek weg, en dacht weer aan haar droom.
Ze wist dat het gevaarlijk voor haar was om in het Koninklijk Hof te blijven. Met haar vaders moord, met alle spionnen, alle plots—en zeker nu Gareth koning was. Haar broer was onvoorspelbaar. Wraakzuchtig. Paranoïde. En heel, heel jaloers. Hij zag iedereen als een bedreiging—vooral