Arena Één: Slavendrijvers . Морган Райс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Arena Één: Slavendrijvers - Морган Райс страница 8
Ik heb onze enige aansteker in leven gehouden door ‘m zuinig te gebruiken, en door af en toe een beetje benzine uit de motor over te hevelen. Ik ben iedere dag dankbaar voor de motor van papa, en ik ben ook dankbaar dat hij de tank nog eenmaal vol had gegooid: het is het enige wat e het gevoel geeft dat we nog een voordeel hebben, dat we iets waardevols bezitten, een manier om te overleven als echt alles kapot gaat. Papa had de motor altijd in de kleine garage aan het huis bewaard, maar toen wij hier na de oorlog aankwamen, heb ik de motor meteen uit de garage gehaald en de heuvel op gerold, het bos in, en het zo goed onder takken en struiken en doorns verstopt dat niemand het ooit kon vinden. Als ons huis ooit ontdekt zou worden, zou men als eerste in de garage kijken.
Ik ben ook blij dat papa me toen ik klein was heeft geleerd om erop te rijden, ondanks het protest van mama. Vanwege de zijspan was het moeilijker te leren dan andere motors. Ik herinner me dat toen ik twaalf was ik doodsbang was toen ik leerde te rijden terwijl papa in de zijspan zat en bevelen naar me snauwde. Hier op deze onverzoenlijke bergwegen heb ik het geleerd, en ik herinner me dat ik dacht dat we dood zouden gaan. Ik herinner me dat ik over de rand naar de afgrond keek en huilde dat papa moest rijden. Maar hij weigerde. Eigenwijs zat hij een uur lang te wachten tot ik eindelijk stopte met huilen om het nogmaals te proberen. En zo heb ik toch geleerd erop te rijden. Dat was mijn opvoeding in een notendop.
Sinds de dag dat ik hem verstopt heb, heb ik de motor niet meer gebruikt, en ik neem niet eens het risico om te gaan kijken tenzij ik was benzine wil overhevelen—en zelfs dat doe ik alleen ’s avonds. Als er ooit gevaar zou dreigen en we moesten vluchten, doe ik Bree en Sasha in de zijspan en breng ik ons in veiligheid. Maar eerlijke gezegd zou ik niet weten waar we heen zouden kunnen rijden. Zo ver ik gezien en gehoord heb, is de rest van de wereld een woestenij, vol met gewelddadige criminelen, bendes en weinig overlevenden. De geweldadigen die het overleefd hebben, hebben zich in de steden verzameld, en ontvoeren iedereen die ze kunnen vinden om tot slaaf te maken. Voor hun eigen gebruik of voor de dead matches in de arena’s. Ik denk dat Bree en ik tot de weinigen behoren die nog steeds op eigen houtje buiten de stad in vrijheid leven. En onder de weinigen die nog niet zijn verhongerd.
Ik steek de kaars aan en Sasha volgt me terwijl ik langzaam door het donkere huis loop. Bree zal wel slapen, wat me zorgen baart: normaal gesproken slaapt ze niet zo veel. Ik stop voor haar deur en vraag me af of ik haar wel wakker moet maken. Terwijl ik daar sta, schrik ik van mijn eigen beeld in de spiegel. Ik zie er een stuk ouder uit, net als altijd wanneer ik mijzelf weer eens zie. Mijn gezicht dun en hoekig en rood van de kou en mijn lichtbruine haar tot op mijn schouders, en mijn grijze ogen staren me aan alsof ze behoren tot iemand die ik niet herken. Het zijn harde, intense ogen. Papa zei altijd dat ze op ogen van een wolf leken. Mama zei dat ze prachtig waren. Ik wist niet wie ik moest geloven.
Snel kijk ik weg omdat ik mezelf niet wil zien. Ik draai de spiegel om zodat het niet weer gebeurt.
Langzaam doe ik de deur van Bree open.
Sasha rent onmiddellijk naar binnen en gaat met haar kin op de borst van Bree liggen terwijl ze haar gezicht likt. Het verbaast me nog steeds hoe zij aan elkaar gehecht zijn—soms lijkt het zelfs alsof ze nog meer aan elkaar gehecht zijn als wij.
Bree opent langzaam haar ogen en tuurt in het donker.
“Brooke?” vraagt ze.
“Ik ben het,” zeg ik zachtjes. “Ik ben thuis.”
Ze gaat rechtop zitten en lacht terwijl haar ogen open gaan als ze me herkent. Ze light op een goedkoop matras op de vloer en slaat haar dunne deken open om uit bed te stappen, in haar pyjama. Ze beweegt langzamer dan normaal.
Ik buk om haar te omhelzen.
“Ik heb een verrassing voor je,” zeg ik, terwijl ik moeite heb mijn enthousiasme te onderdrukken.
Ze kijkt met grote ogen en doet vervolgens haar ogen dicht met haar handen open. Ik denk even na en besluit dan haar eerst de chocolade te geven. Ik haal de reep uit mijn zak en leg het in haar handen. Ze opent haar ogen en kijkt in haar handen, maar door het donker kan ze het niet goed zien. Ik houd de kaars in de buurt.
“Wat is het?” vraagt ze.
“Chocolade,” antwoordt ik.
Ze kijkt me aan alsof ik haar voor de gek houd.
“Echt waar,” zeg ik.
“Maar hoe kom je eraan?” vraagt ze verbaasd. Ze kijkt naar beneden alsof een asteroïde net in haar handen is geland. Ik neem haar niets kwalijk: er zijn geen winkels meer, geen mensen, en geen plek in een straal van honderd kilometer waar ik zoiets zou kunnen vinden.
Ik lach naar haar. “Ik heb het van de kerstman gekregen, voor jou. Het is een vroeg Kerstcadeau.”
Ze fronst haar wenkbrauwen. “Nee, echt?,” vraagt ze.
Ik haal diep adem en realiseer me dat het tijd is om haar over ons nieuwe huis te vertellen, en dat we hier morgen zullen vertrekken. Ik zoek naar de beste manier om het te verwoorden. Ik hoop dat ze net zo opgewonden als ik zal zijn—maar met kinderen weet je het maar nooit. Ik maak me een beetje zorgen dat ze misschien wel aan dit huis gehecht is, en hier dus niet weg wil.
“Bree, ik heb groot nieuws,” zeg ik, terwijl ik buk en haar schouders vast pak. “Ik heb vandaag hoog in de bergen de perfecte plek ontdekt. Het is een klein, stenen huisje, en het is perfect voor ons. Het is knus, warm en veilig, met een hele mooie open haard, die elke avond kan branden. En het allermooiste, er is daar allerlei eten. Zoals deze chocolade.”
Bree kijkt weer naar de chocolade om het nog eens goed te bekijken, en haar ogen worden twee keer zo groot als ze zicht realiseert dat het echt is. Zachtjes maakt ze de verpakking open om er aan te ruiken. Ze sluit haar ogen en lacht, en gaat naar voren om een hap te nemen—maar stopt dan plotseling. Bezorgd kijkt ze me aan.
“En jij?” vraagt ze. “I er maar één reep?”
Dat is Bree, altijd zo attent, zelfs als ze aan het verhongeren is. “Neem jij eerst maar,” zeg ik. “Het is goed.”
Ze trekt de verpakking open en neemt een hap. Haar gezicht, ingevallen van de honger, krimpt van verrukking.
“Langzaam kauwen,” waarschuw ik. “Anders krijg je buikpijn.”
Ze eet langzaam om van elke hap te genieten. Ze breekt een groot stuk af en geeft het aan mij. “Jouw beurt,” zegt ze.
Langzaam stop ik het in mijn mond, neem een klein hapje, en laat het op mijn tong liggen. Ik zuig erop, en kauw langzaam om er volop van te genieten. Mijn zintuigen worden gevuld met de geur en smaak van chocolade. Dit is misschien wel het lekkerste wat ik ooit gegeten heb.
Sasha jankt, met haar neus dicht bij de chocolade, en Bree breekt een stuk af om aan haar te geven. Sasha hapt het uit haar vingers en slikt het in één keer door. Bree lacht van vreugde, zoals altijd door Sasha. Dan verpakt Bree, in een indrukwekkend vertoon van zelfbeheersing, de resterende helft van de reep weer in om het op het nachtkastje te leggen, buiten het bereik van Sasha. Bree ziet er nog