Agent Nul. Джек Марс
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Agent Nul - Джек Марс страница 5
Hij zette zich tegen de stoel af om overeind te komen en draaide de foto om. Hij dacht niet graag aan het hele gebeuren, het einde en de nasleep. Dit was hoe hij haar zich wilde herinneren, op de foto, Kate op haar hoogtepunt. Dat was de herinnering die hij verkoos.
Er was iets anders, iets aan het randje van zijn bewustzijn – een soort vage herinnering die naar het oppervlak probeerde te komen terwijl hij naar de foto zat te staren. Het leek bijna een soort déjà vu, maar niet van het huidige moment. Het was alsof zijn onderbewuste iets naar boven probeerde te duwen.
Een plotseling geklop op de deur bracht hem met een schok terug naar de realiteit. Reid aarzelde, en vroeg zich af wie het zou kunnen zijn. Het was bijna middernacht; de meisjes waren al een paar uur geleden naar bed gegaan. Weer werd er stevig geklopt. Hij was bezorgd dat het de kinderen zou wekken, en haastte zich naar de deur. Hij woonde per slot van rekening in een veilige buurt en had er geen reden toe bang te zijn om zijn voordeur te openen, middernacht of niet.
De ijzige winter was niet waarom hij ter plekke bevroor. Hij staarde verrast naar de drie mannen aan de andere kant van de deur. Ze kwamen duidelijk uit het Midden-Oosten, elk met een donkere huid, een donkere baard, en diepliggende ogen. Ze waren gekleed in dikke zwarte jassen en laarzen. De twee die elk aan een kant van de deuropening stonden waren lang en slungelig; de derde, achter hen, was breed geschouderd en kolossaal, met een gespeelde permanente frons.
“Reid Lawson,” zei de lange man aan de linkerkant. “Ben jij dat?” Zijn accent klonk Iraans, maar het was geen sterk accent. Dat suggereerde dat hij al een behoorlijke tijd in Amerika woonde.
Reids keel werd droog toen hij over hun schouders een grijs busje aan het trottoir geparkeerd zag. De koplampen waren uitgeschakeld. “Eh, sorry,” zei hij tegen hen. “Ik denk dat jullie bij het verkeerde huis zitten.”
De lange man rechts hield een mobiele telefoon omhoog zodat die voor zijn twee kompanen te zien was. De man links, die de vraag had gesteld, knikte eenmaal.
Zonder waarschuwing boog de kolossale man zich voorover, verrassend snel voor zijn omvang. Een vlezige hand greep naar Reids keel. Reid wrong zich per ongeluk weg, net buiten bereik, door achteruit te stommelen en bijna over zijn eigen voeten te struikelen. Hij herstelde zich, zijn vingertoppen raakten de betegelde vloer.
Terwijl hij achteruit bewoog om zijn evenwicht te hervinden, betraden de drie mannen de woning. Hij raakte in paniek, dacht alleen aan de meisjes die boven in hun bed lagen te slapen.
Hij draaide zich om en rende de hal door naar de keuken en om het keukeneiland heen. Hij wierp een blik over zijn schouders – de mannen zaten hem achterna. Mobiele telefoon, dacht hij wanhopig. Het was op zijn bureau in zijn kantoortje, en zijn belagers blokkeerden zijn pad.
Hij moest ze het huis uit leiden, en weg van de meisjes. Rechts was de deur naar de achtertuin. Hij gooide hem open en rende het terras op. Een van de mannen vloekte in een buitenlandse taal – Arabisch, dacht hij – terwijl ze hem achtervolgden. Reid sprong over de balustrade van het terras en kwam terecht in de kleine achtertuin. Een pijnscheut schoot door zijn enkel door de klap van de landing, maar hij negeerde het. Hij rende de hoek om en drukte zich plat tegen de bakstenen gevel van het huis. Wanhopig probeerde hij zijn onregelmatige ademhaling te bedaren.
Het baksteen voelde als ijs en de lichte winterbries sneed door hem heen als een mes. Zijn tenen waren al gevoelloos – hij was het huis uitgerend met alleen zijn sokken aan. Kippenvel begon op zijn ledematen te prikken.
Hij kon de mannen tegen elkaar horen fluisteren, schor en dringend. Hij telde de individuele stemmen – een, twee, en toen drie. Ze waren het huis uit. Mooi; dat betekende dat ze alleen hem wilden, en niet de kinderen.
Hij moest bij een telefoon zien te komen. Hij kon niet naar het huis terug zonder zijn meisjes in gevaar te brengen. Hij kon moeilijk op de deur van een van de buren gaan bonzen. Wacht – er was een geel noodtelefoonkastje op een van de telefoonpalen verderop in de straat. Als hij daar kon komen…
Hij ademde diep in en sprintte over de donkere tuin, gedurfd door een stralenkrans van licht van een van de lantaarnpalen snellend. Zijn enkel bonsde protesterend en de schok van de koude was als messteken in zijn voeten, maar hij dwong zichzelf zo snel te gaan als hij kon.
Reid wierp een blik over zijn schouder. Een van de lange mannen had hem in het oog gekregen. Hij riep iets naar zijn kameraden, maar zette niet de achtervolging in. Vreemd, dacht Reid, maar hij stopte niet om het verder te overpeinzen.
Hij bereikte het gele kastje van de noodtelefoon, rukte het open en ramde zijn duim op de rode knop, die een melding zou versturen naar de plaatselijke 911 centrale. Hij keek weer over zijn schouder. Hij kon geen van hen zien.
“Hallo?” siste hij in de intercom. “Kan iemand me horen?” Waar was het licht? Er hoorde een lichtje te branden wanneer de oproepknop werd ingedrukt. Werkte het wel? “Mijn naam is Reid Lawson, ik word achternagezeten door drie mannen, ik woon in –”
Een sterke hand greep een vuistvol van Reids korte bruine haar en rukte hem achterwaarts. Zijn woorden stokten in zijn keel en ontsnapten als weinig meer dan een hees gepiep.
Voor hij het wist was er een grove stof over zijn gezicht dat hem het zicht ontnam – een zak over zijn hoofd – en tegelijkertijd werden zijn armen op zijn rug gedwongen en in boeien geslagen. Hij probeerde tegen te stribbelen, maar de sterkte handen hadden hem stevig vast en draaiden zijn polsen bijna tot het punt van een botbreuk om.
“Wacht!” wist hij uit te brengen, “Alstublieft…” Iets werd zo hard in zijn buik geramd dat de lucht uit zijn longen vloog. Hij kon niet ademen, laat staan spreken. Kleuren tuimelden duizelend door zijn zicht en hij viel bijna flauw.
Toen werd hij versleept. Zijn sokken schraapten over het trottoir. Ze duwden hem hardhandig in het busje en schoven de deur achter hem dicht. De drie mannen wisselden woorden met veel keelklanken in een vreemde taal uit. De woorden klonken beschuldigend.
“Waarom…?” wist Reid tenslotte verstikt uit te brengen/
Hij voelde de scherpe prik van een naald in zijn bovenarm, en toen viel de wereld weg.
HOOFDSTUK TWEE
Blind. Koud. Dreunend, oorverdovend, worstelend, pijnlijk.
Het eerste dat Reid opmerkte toen hij bij bewustzijn kwam was dat de wereld zwart was – hij kon niets zien. Zijn neus werd gevuld met bijtende geur van brandstof. Hij probeerde zijn kloppende ledematen te bewegen, maar zijn handen waren op zijn rug gebonden. Hij had het vreselijk koud, maar er was geen zuchtje wind; slechts koude lucht, alsof hij in een ijskast zat.
Langzaam, alsof het eerst door een laag mist heen moest, begon de herinnering aan wat er gebeurd was terug te dobberen. De drie Midden-Oosterse mannen. Een zak over zijn hoofd. Een naald in zijn arm.
Hij raakte in paniek, rukte aan zijn boeien en zwaaide met zijn benen. Pijn schroeide door zijn polsen waar het metaal van de boeien in zijn huid sneed. Een kloppende pijn in zijn enkel stuurde schokgolven door zijn linkerbeen. Er was een intense druk in zijn oren, en hij kon niets anders horen dan een brullende motor.
Heel even voelde hij een vallend gevoel in zijn mag – het gevolg van negatieve verticale versnelling. Hij zat in een vliegtuig. En zo te horen was het geen normaal passagiersvliegtuig.