Agent Nul. Джек Марс

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Agent Nul - Джек Марс страница 6

Agent Nul - Джек Марс

Скачать книгу

hij zich in een vrachtvliegtuig moest bevinden.

      Hoe lang was hij bewusteloos geweest? Wat hadden ze in hem gespoten? Waren de meisjes in veiligheid? De meisjes. Tranen prikten in zijn ogen terwijl hij tegen beter weten in hoopte dat ze veilig waren, dat de politie voldoende van zijn oproep had weten te horen, dat er instanties naar zijn huis waren gestuurd…

      Hij wrong heen en weer in zijn metalen stoel. Ondanks de pijn en heesheid in zijn keel, waagde hij zich er toch aan iets te zeggen.

      “H-hallo?” Het kwam er nauwelijks op fluistertoon uit. Hij schraapte zijn keel en probeerde het weer. “Hallo? Is daar iemand…?” Hij realiseerde zich toen dat het geluid van de motor hem overstemde tegenover iemand die niet naast hem zat. “Hallo!” probeerde hij te schreeuwen. “Alstublieft…kan iemand me vertellen wat -”

      Een ruwe mannenstem siste hem in het Arabisch toe. Reid kromp ineen; de man was dichtbij, niet meer dan een meter van hem verwijderd.

      Een andere stem brulde dreigend in het Arabisch, ditmaal van zijn rechterzijde. De scherpe berisping deed Reid huiveren. Hij hoopte dat het gerommel van het vliegtuig het trillen van zijn ledematen camoufleerde.

      “Jullie hebben de verkeerde,” zei hij. “Wat willen jullie? Geld? Ik heb niet veel, maar ik kan – wacht!” Een sterkte hand klemde zich om zijn bovenarm als een bankschroef, en een moment later was hij van zijn stoel gerukt. Hij wankelde en probeerde te staan, maar het bewegen van het vliegtuig en de pijn in zijn enkel waren teveel voor hem. Zijn knieën knikten en hij viel op zijn zij.

      Iets zwaars en massiefs trof hem in zijn middenrif. Pijn verspreidde zich over zijn gehele romp. Hij probeerde te protesteren, maar zijn stem kwam er slechts in onbegrijpelijke snikken uit.

      Een andere laars schopte hem in de rug. Weer een andere in de kin.

      Ondanks de angstaanjagende situatie kwam er een bizar idee bij Reid op. Deze mannen, hun stemmen, hun slaag, leek te wijzen op persoonlijke wraakzucht. Hij voelde zich niet alleen maar belaagd. Hij voelde zich gehaat. Deze mannen waren razend – en hun razernij richtte zich op hem als een laserstraal.

      De pijn ebde langzaam weg, en maakte plaats voor een koude gevoelloosheid die zijn lichaam overspoelde terwijl hij het bewustzijn verloor.

      *

      Pijn. Verschroeiend, kloppend, stekend, brandend.

      Reid kwam weer bij. De herinneringen van het voorafgaande…hij wist niet eens hoe lang het was geweest, of het dag of avond was, en waar hij zich eigenlijk bevond waar het dag of avond kon zijn. Maar de herinneringen kwamen terug, onsamenhangend, als beelden die uit een filmrol waren gesneden en op de vloer waren achtergelaten.

      Drie mannen.

      De noodtelefoon.

      Het busje.

      Het vliegtuig.

      En nu…

      Reid waagde het zijn ogen te open. Het viel niet mee. De oogleden leken dichtgelijmd. Zelfs vanachter de dunne huid kon hij opmaken dat er een fel, scherp licht aan de andere kant wachtte. Hij kon de hitte ervan op zijn gezicht voelen, en het netwerk van ragfijne haarvaatjes door zijn oogleden zien.

      Hij kneep met zijn ogen. Hij kon alleen maar het onverbiddelijke licht zien. Het was helwit en boorde zich in zijn hoofd. God, wat had hij een hoofdpijn. Hij probeerde te kreunen en kwam er zo, via een nieuwe dosis elektrische pijn, achter dat ook zijn kaak zeer deed. Zijn tong voelde dik en droog aan, en hij had een metalen smaak in zijn mond. Bloed.

      Zijn ogen, begreep hij nu – die waren zo moeilijk te openen omdat ze, daadwerkelijk, waren dichtgelijmd. De zijkant van zijn gezicht was warm en kleverig. Er was bloed over zijn voorhoofd in zijn ogen gevloeid, ongetwijfeld omdat hij onophoudelijk buiten westen was geschopt in een vliegtuig.

      Maar hij kon het licht zien. De zak was van zijn hoofd verwijderd. Of dat goed of slecht was, was nog te bezien.

      Terwijl zijn ogen begonnen te wennen, probeerde hij tevergeefs zijn handen te bewegen. Die waren nog altijd vastgemaakt, maar ditmaal niet met handboeien. Ditmaal werd hem de bewegingsvrijheid ontnomen door dikke, grove touwen. Ook zijn enkels waren bevestigd aan de poten van een houten stoel.

      Eindelijk waren zijn ogen gewend aan het schelle licht, en begon hij wazige contouren te onderscheiden. Hij was in een kleine, raamloze kamer met ongelijke betonnen muren. Het was warm en vochtig, voldoende om zweet in zijn nek te doen prikken, hoewel zijn lichaam nog altijd koud en deels verdoofd aanvoelde.

      Hij kon zijn rechteroog niet helemaal openen en als hij het toch probeerde voelde hij een stekende pijn. Of hij was daar geschopt, of zijn ontvoerders hadden hem nog wat meer klappen verkocht terwijl hij bewusteloos was.

      Het schelle licht kwam van een smalle operatiekamerlamp op een lange, smalle standaard met wieltjes. Het was min of meer afgesteld op zijn lengte en scheen neer op zijn gezicht. De halogeenlamp scheen hard en fel. Als er zich dan iets achter de lamp bevond, kon hij het niet zien.

      Hij kromp ineen toen een zware tjink door de kleine kamer galmde – het geluid van een dwarsbalk die opengetrokken werd. Scharnieren knarsten, maar Reid kon geen deur ontwaren. Het sloot weer met een dissonante, galmende klap.

      Een silhouet blokkeerde het licht, en omhulde hem in schaduw terwijl het zich over hem heen boog. Hij beefde en durfde niet op te kijken.

      “Wie ben je?” De stem was van een man, iets hoger dan die van zijn vorige ontvoerders, maar nog altijd met een zwaar Midden-Oosters accent.

      Reid opende zijn mond om iets te zeggen – om hem te vertellen dat hij maar een hoogleraar geschiedenis was, dat ze de verkeerde te pakken hadden – maar hij herinnerde zich al snel dat hij na zijn laatste poging hiertoe bewusteloos geschopt was. In plaats daarvan ontsnapte een klein, jammerlijk geluid aan zijn lippen.

      De man zuchtte en verwijderde zich van het licht. Iets schraapte over de betonnen vloer; de poten van een stoel. De man stelde het licht bij zodat het niet meer zo direct op Reid scheen, en ging toen tegenover hem zitten op een stoel, zodanig dat hun knieën elkaar bijna raakten.

      Reid keek langzaam op. De man was jong, niet ouder dan dertig, en had een donkere huid en een keurig geknipte baard. Hij had een rond, zilverkleurig brilmontuur en droeg een witte kufi, een rond kapje zonder rand.

      Reid kreeg weer hoop. Deze jonge man leek een intellectueel te zijn, niet zoals die wilden die hem hadden belaagd en hardhandig uit zijn huis hadden gesleept. Misschien kon hij met deze man onderhandelen. Misschien had hij de leiding…

      “We beginnen met iets gemakkelijks,” zei de man. Zijn stem was zacht en informeel, een beetje zoals een psycholoog met zijn patiënt zou praten. “Hoe heet je?”

      “L…Lawson.” Zijn stem brak bij zijn eerste poging. Hij hoestte, en was enigszins ontzet om spatjes bloed de grond te zien raken. De man voor hem plooide zijn neus in weerzin. “Ik heet…Reid Lawson.” Waarom bleven ze vragen hoe hij heette? Hij had het hen toch al verteld. Had hij soms onopzettelijk iemand iets aangedaan?

      De man zuchtte langzaam, in en uit door zijn neus. Hij leunde met zijn ellebogen op zijn knieën en leunde voorover. Zijn stem werd lager. “Er zijn een heleboel mensen die op dit moment heel graag in deze kamer zouden willen zijn. Je hebt het geluk dat we maar met z’n tweeën zijn. Maar als je niet eerlijk tegen me bent, heb ik geen andere keus dan om…anderen uit te

Скачать книгу