Raji: Boek Drie. Charley Brindley

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу Raji: Boek Drie - Charley Brindley страница 2

Raji: Boek Drie - Charley Brindley

Скачать книгу

zes

       Hoofdstuk zeven

       Hoofdstuk acht

       Hoofdstuk negen

       Hoofdstuk tien

       Hoofdstuk elf

       Hoofdstuk twaalf

       Hoofdstuk dertien

       Hoofdstuk veertien

       Hoofdstuk vijftien

       Hoofdstuk zestien

      Raji

      Het was de herfst van 1932 en Fuse en ik liepen over de bijna verlaten campus van de Theodore Rooseveltuniversiteit in Richmond, Virginia.

      We waren derdejaarsstudenten geneeskunde en zouden bij de besten van de klas horen, als er tenminste een klas zou zijn. Twee dagen voordien hadden we samen op de harde houten stoelen gezeten tegenover het bureau van dr. Octavia Pompeii. Ze was de voorzitter van de medische afdeling en ze zag eruit alsof ze het gewicht van de volledige universiteit op haar tengere schouders meetorste. Haar mooie, rode haar was dun geworden en in de voorbije twee jaar was er wat grijs in de krullen aan haar slapen geslopen. Ze had donkere kringen onder haar trieste ogen.

      Dr. Pompeii had diep ademgehaalden gezucht. “Raji, Fuse, ik heb slecht nieuws.”

      Fuse en ik hadden even naar elkaar gekeken. We wisten dat de universiteit in slechte financiële papieren zat, net als alle scholen. Het personeel en de studenten waren geleidelijk aan weggebleven sinds de crash in 1929.

      “De medische afdeling wordt gesloten,” had dr. Pompeii gezegd.

      "Oh, nee," had ik gezegd. "Waarom?"

      Ze had even met een geel potlood gespeeld. "We hebben zeventig procent van onze financiering verloren en er zijn nauwelijks inschrijvingen voor het volgende semester."

      Fuse was stil gebleven, maar ik wist dat hij, net als ik, in shock was. In de loop van het voorbije semester hadden we hier al over gepraat, maar ik denk niet dat we geloofd hadden dat het echt zou gebeuren. Ze hadden even gezwegen.

      "Dr. Pompeii," had Fuse dan gezegd. "Wat zal je doen?"

      Mijn goeie vriend Fuse had zoals altijd eerst aan anderen gedacht.

      "Eigenaardig genoeg," had ze gezegd, "ga ik weer naar school."

      "Dat is fantastisch, dr. Pompeii," had ik geantwoord. "Waar ga je heen?"

      “Cornell University. Ik ga orthopedie studeren." Ze had door wat papieren op haar bureau gebladerd. "Ik heb een lijst opgesteld van tien scholen waar ik wil dat jullie je kandidatuur indienen. Ik heb aanbevelingsbrieven, samen met jullie resultaten, naar alle tien gestuurd. Ik heb geen idee hoe het zit met studiebeurzen, maar jullie moeten het proberen."

      "Dr. Pompeii," had Fuse gezegd, "ik denk niet..." Hij was gestopt en had naar mij gekeken. "Ik denk niet er scholen bij zijn die geld hebben voor studiebeurzen."

      "Dat kan je niet weten. Als jullie bij geen van deze tien aanvaard worden, dan zoeken we tien andere. Er is niemand in het hele land die het meer verdient dan jij en Raji om een beurs te krijgen."

      Ik had de lijst met scholen aangenomen. "Heel erg bedankt, dr. Pompeii," had ik gezegd toen ik ging staan. "We gaan meteen met die lijst aan de slag."

      Dr. Pompeii was gaan staan en had haar hand naar me uitgestoken over de tafel. "Ik wens jullie allebei alle geluk van de wereld." Ze had haar andere hand uitgestoken naar Fuse.

      "Dank je wel dr. Pompeii," had Fuse geantwoord, "bedankt voor alles wat je voor ons gedaan hebt."

      * * * * *

      Ik weet niet hoe het kwam, maar onze wandeling bracht ons naar de campus van de Octavia Pompeii Academy vlak in de buurt. Ik dacht terug aan die dag in augustus 1926 toen ik net startte in het eerste jaar. Fuse was niet bij de eerste vijftig geëindigd in de wedstrijd, maar hij mocht toch starten toen een andere student zijn opleiding moest stopzetten omwille van een overlijden in zijn familie.

      Nu zag de ooit zo levendige academie er deprimerend uit. De ramen en deuren waren dichtgetimmerd en het onkruid overgroeide de verhardingen en de tennisvelden. We bleven staan tegenover het Hannibalhuis en keken naar drie kraaien die in het muurtje boven de deur pikten.

      "Ik heb een brief naar mam geschreven," zei Fuse terwijl hij naar de kraaien bleef kijken.

      "Je gaat weg, hé?"

      Hij knikte en keek nog altijd niet naar me. Ik draaide me om en liep verder over het trottoir terwijl ik keek naar de barsten in de afbrokkelende cement. Hij liep naast me.

      "Waar gaan we heen?" vroeg ik.

      Hij stopte en keek me aan en ik zag die scheve glimlach die ik zo goed kende.

      "Ik heb altijd al eens naar India willen gaan."

      "Ik ook." Ik glimlachte terug.

      Het was al vijftien jaar geleden dat ik meegenomen was van mijn thuis in Calcutta. Als ik terugkeek op mijn leven in Amerika, was ik overtuigd dat ik die misdadigers dankbaar moest zijn dat ze me in 1912 op straat gekidnapt hadden samen met twintig andere meisjes en jonge vrouwen. Ze hadden ons als dieren in het ruim van een veeschip naar New York gebracht en dan verkocht als contractarbeiders. Na mijn dertiende verjaardag was ik weggelopen van het huis in New York City waar ik gevangengehouden werd. Twee dagen later lag ik te slapen in een schuur op het platteland in Virginia.

      Wat een geluk had ik gehad dat de schuur toebehoorde aan de Fusiliers. Fuse, die toen een jongen van veertien was, ontdekte me de volgende morgen en daarna volgde het meest fantastische jaar van mijn leven met hem en zijn gezin. Marie Fusilier aanvaardde me als haar eigen dochter.

      "Ik moet ook nog eens schrijven naar Mama Marie." Ik nam de hand van Fuse.

      "Ik heb haar gezegd dat je met me meegaat."

      "Wat aanmatigend van je."

      "Ja, hé."

      Die avond pakten Fuse en ik de weinige spullen in die we hadden en liftten dan mee met een vrachtwagen die aardappels

Скачать книгу