Raji: Boek Drie. Charley Brindley
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Raji: Boek Drie - Charley Brindley страница 5
"Wacht hier drie minuten of beetje meer, dan wij wandelen bij die plaats samen."
Met een brede glimlach ging ze de bank binnen. Ik keek door het raam naar haar terwijl ze het geld van het hotel aan een bediende gaf en dan naar een jongedame ging die aan een bureau zat en voorover leunde om haar iets te vertellen. De jongedame gluurde even mijn richting uit en ik keek de andere kant op en zag een politieagent voorbijfietsen.
Nadat ze buitenkwam uit de bank wandelden we door de Yadanarstraat naar de oevers van het Nadikanaal waar ik aan een stalletje ohn no khao swè kocht als lunch. Het eten bestond uit rijstnoedels en kip, bereid in kokosmelk. Het was erg kruidig, zoals het meeste Birmaanse eten, en erg lekker.
We keerden wat te laat terug naar het hotel, maar Kayin verzekerde me dat het oké was. Ik zei dat ik het goed zou maken met een lekker diner in een restaurant in de buurt mocht ze problemen krijgen met de manager.
"Wel," zei ze, "misschien wel een beetje problemen krijgen."
Om 6 uur 's avonds, toen haar werk erop zat, zou ze naar huis gaan om zich om te kleden, zei ze, en dan zouden we elkaar om acht uur terugzien tegenover het restaurant.
Het wachten duurde lang en tijdens die eindeloos durende middag realiseerde ik me dat ik nog nooit een date met een meisje had gehad. Raji en ik hadden heel veel samen gedaan, maar nooit iets wat je echt een date kon noemen. Ik was eenentwintig en onervaren, zoals mijn vader het zou noemen. Ik vroeg me af of Kayin ervaren was. Waarom was ik nooit uitgegaan met een vrouw? Waarom waren Raji en ik nooit samen naar bed geweest? Hoe zou het zijn om met iemand naar bed te gaan? En waarom dacht ik er de laatste tijd zo vaak aan, terwijl dat voordien nooit zo was? Enzovoort enzovoort, uren aan een stuk.
Eindelijk viel de avond en ik was al drie kwartier tegenover het restaurant aan het ijsberen en me aan het afvragen of dit de verkeerde straat was. Maar daar kwam ze, precies om acht uur, over het trottoir in mijn richting gewandeld; haar hakken klikten een snel ritme.
Ik was erg zenuwachtig en ongemakkelijk. Aan een tafel zitten bij kaarslicht met een mooie vrouw was nieuw voor mij. Ik wist niet of ik vragen moest stellen of over mezelf moest praten. Ik had veel tijd doorgebracht met een andere mooie vrouw, Raji, maar onze relatie was ongedwongen, bijna familiaal. Niet romantisch. Ik had het gevoel dat er tussen Kayin en mij ook geen sprake van romantiek zou zijn. Ik was zo'n kluns dat ik overtuigd was dat ze me slaapverwekkend saai vond. Als ze geeuwt, nam ik me voor, vertrekken we en wandel ik met haar mee naar huis.
Maar Kayin was welgemanierd. Ze praatte ongedwongen over Birma en haar job in het hotel en ze stelde vragen over Amerika en de vrijheden die we genoten.
In het begin antwoordde ik kort en ter zake, want ik wilde het gesprek niet domineren. Ze kaartte allerlei onderwerpen aan en hield de vragen en de antwoorden mooi in evenwicht.
We werden bediend en al snel was er een uur voorbij, en dan nog een.
Na het verrukkelijke diner wandelden we uren door parken en voorbij tempels en helemaal tot bij het Golden Palace met zijn brede slotgracht en hoge torens op elk van de vier hoeken.
"Ben je er al ooit binnen geweest?" vroeg ik.
"Het Golden Palace?" vroeg ze. "Dat is waar koning Rama woont."
"Ah, het paleis van koning Rama. Maar ben je er al ooit binnen geweest? Ik vraag me af hoe het eruit ziet."
"Oh." Ze aarzelde en keek een ogenblik naar een van de torens voor ze verder ging. "Op de foto's die ik gezien heb, is het, hoe het zeggen, sierig?"
"Sierlijk," zei ik.
"Ja, sierlijk. Sorry, mijn Engels niet zo goed.”
“Je Engels is fantastisch. Wil je me Birmaans leren?"
Ze keek me een hele poos aan. "Waarom ben je naar Mandalay gekomen?"
We stonden aan de rand van de slotgracht steentjes in het donkere water te gooien.
"Ik ben onderweg naar Myitkyina," zei ik. “Mijn maatje komt me achterna naar het hotel binnen een paar dagen. Ik heb ons aangemeld voor de Gaw-byan, een rivierboot. Ik veronderstel dat we er als scheepsjongens zullen werken of zoiets. Maar we vinden hard werken niet erg."
"Waarom Myitkyina?"
"Gewoon om te zien hoe het daar is."
"Maar wat doe je?" vroeg ze.
In die periode noemde ik mezelf nog steeds een student geneeskunde. Eigenlijk was ik dat niet meer en ik zou het waarschijnlijk ook nooit meer worden. Wat was ik dan wel? Een schooier is het enige woord dat me te binnen viel, maar ik kon haar dat niet vertellen.
"Ik ben student geneeskunde."
“Wanneer zal je afstuderen?"
Haar vragen waren veel beter dan de mijne. Ze ging in op dingen en ik voelde me daar wat ongemakkelijk bij.
"Om eerlijk te zijn, Kayin, misschien ga ik nooit meer terug naar school."
"Waarom?"
"Ik ben ontmoedigd, ontgoocheld en gedegouteerd over de manier waarop de politici en zakenlui onze wereld verknoeid hebben."
"En je bent naar mijn Birma gekomen om wat te vinden?"
Wat, dat is de vraag. Waarom was ik in Birma? Waarom was ik waar dan ook? Zo had ik niet verwacht dat onze avond zou verlopen.
"Ik begin te geloven dat ik naar Birma gekomen ben om jou te vinden."
Kayin trok haar sandalen uit en ging op de rand van de slotgracht zitten. Ze pletste haar voeten in het koele water en raapte dan een handvol steentjes op.
"Onmogelijk," zei ze.
Ik ging naast haar zitten. "Wat is er onmogelijk?"
Ze antwoordde niet; ze gooide enkel de kleine steentjes in het water, een voor een. Ik trok mijn schoenen en sokken uit. Het water was veel kouder dan ik verwacht had.
"Het is niet mogelijk dat je zo ver gekomen bent om mij te vinden."
"Maar ik heb je gevonden."
"Dan ben je voor niets gekomen, geen reden."
Ze leek moeite te hebben om haar emoties te onderdrukken terwijl de steentjes in het donkere water spetterden. Uiteindelijk draaide ze zich naar me toe en hield mijn blik een lang moment vast; dan liet ze het laatste steentje in de slotgracht vallen en veegde haar handen schoon.
"Zie je die ogen?" vroeg ze.
Ik knikte.
"Mijn ogen zijn van mijn Schotse vader. Heel mijn leven ben ik al een, hoe zeg je het, vertrappeling?"
"Verschoppeling?"
"Ja, een verschoppeling. Mijn volk, de Birmanen, behandelen me als een onaanraakbare." Ze keek naar haar hand die ik in de mijn hield. "Begrijp je een onaanraakbare in India?"
"Ja, een dalit, de laagste kaste."
"En de Britten behandelen mij slechter