Naakt model. Adama van Scheltema Carel Steven
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Naakt model - Adama van Scheltema Carel Steven страница 4
Nellie (die weer op de bank is gaan zitten en een bonbon eet, lang uithalend) „Lùnch” – „lùnchen” – hà wat klinkt dat leuk, zeg – wat zegt ie dat leuk: „lùnchen” – , wat is eigenlijk „lùnchen” – ?
Henri (haar nadoend). „Lùnchen” – ? dat is jou een zoen in je halsje geven! (hij zoent haar; dan, in zijn handen klappend). En nou aan ’t werk jongens! (hij telt op zijn vingers). Brood is er – maar niet genoeg – eieren, kaas, koffie – dat vind je allemaal in het keukentje Nellie, – dan ga ik wat sigaren halen – en nog wat brood – en sardines (op zijn manchetten noteerend).
Nellie. Hè ja, sardines! – maar dat kan ìk toch wel doen?
Henri. Nee, jij hebt de vorige keer heelemaal verkeerde meegebracht! Maak jij nou alles klaar en zet de koffie – en dan kun je straks meteen de omelet maken, – dat kun je nou immers zoo mooi.
Nellie. Piekfijn – (tot Herman) dat heeft ie me zelf geleerd, zeg – (dringend tot Henri) maar toe, laat mij dat nou halen.
Henri (naar de deur gaand en zijn hoed nemend, terwijl Nellie mee naar de deur loopt). Nee, zet jij nou klaar en maak koffie – ik moet toch zelf voor sigaren naar beneden, en het is vlak bij. (af).
VIJFDE TOONEEL
Nellie (komt aarzelig terug van de deur, scharrelt wat aan de tafel, verdwijnt in het keukentje en begint klaar te zetten).
Herman (naast de tafel zittend volgt haar met de oogen; hij zucht; stilte). Is ’t nog altijd zoo an – ?
Nellie. Och Henkie, begin daar nou niet weer over.
Herman (loopt pijnlijk rond en blijft voor den ezel staan). Ik kwam zeggen – ik kwam vragen, of je – na dit ding – nog es kwam – voor een nieuw stuk; (zich tot haar wendend) wit! en grijs en blauw – een nimf, als een droom in een bosch.
Nellie (aldoor bezig). Ja, later misschien, hè – maar nou kan ik niet. (naar de schilderij knikkend). Dàt moet eerst af – enne – ik ben nou van hem, hè.
Herman (met afwerend gebaar, dan met den rug van zijn hand zich het voorhoofd wisschend). Maar – jouw figuur is immers toch bijna af, – en dan beloof je me toch – dan kom je weer – voor de nimf – ik moet je dan hebben, zie je – (hij gaat weer zitten en dringt nader) ik moet – .
Nellie (tegenover hem, brood snijdend). Och Henkie, zit nou niet te zeuren – ik ben nou hier.
Herman. „Hier” – „hier” (bitter) hier zijn er al zooveel geweest.
Nellie (geprikkeld). Och wat – „hier veel geweest” – en wat weet jij daar nou van! Dat is nou maar enkel, omdat je jaloersch bent. (stilte). En wat dan nòg? – ik ben toch maar een model! – ik ben toch vrij! (stilte). Och Henkie, toen ik bij jou kwam, was ik nog maar een schaap.
Herman (opspringend). Ja – ja, dàt is het! Ik was de eerste hè – en dan zie je niet zoo nauw! en nu je de smaak beet hebt, nu wil je ook de anderen leeren kennen! – Nou leer ze dan maar kennen! allemaal – den een na den ander – dan zul je zien, wat voor een egoïsten het zijn! egoìsten! egoìsten! – de heele wereld is egoïst! (stilte, weer naar haar toekomend, zachter). Maar wat ìk voor je voelde, zie je – dat zal je niet weer vinden – zie je. (hij komt weer zitten, terwijl zij brood snijdt. Stilte). Weet je nog – zoo snee je bij mij ook altijd brood, Nellie, – we hadden ’t toch goed samen, Nel, – hou je dan heelemaal niet meer van me – zeg – ?
Nellie (zachter). Och ja jongen – och jawel – . (Zij zet koffie, en legt daarbij haar arm over de tafel).
Herman (haar hand vattend). We hadden het zoo goed samen, zeg – kon het niet zoo blijven – ? kan het niet meer zoo worden, Nel – ? Ik heb je zoo noodig zeg – ik kan je niet meer missen – ! ik kàn niet buiten je!
Nellie (haar hand terugtrekkend). Och nee Henkie – toe! Ik kom wel es – ja, ik kom nog wel es – voor poseeren – misschien, (jagend) maar noù niet – noù ben ik hier, noù ben ik van hem – en ik hoù van hem! – ik heb hem lief – daàr: ik hoù van hem!
Herman. St – ! St! – niet zoo hardop! – (hij staat op, loopt kreunend rond, – dan bij de tafel terug). Hoe kun je dàt nou tegen me zeggen!
Nellie (een beetje verschrikt over haar eigen uitval). Nou ja – (luisterend, – opgelucht). Daar komen ze – !
Herman (haastig). Je spreekt hem toch nooit over – ons – ?
Nellie. Och wel nee.
ZESDE TOONEEL
(Rumoer op de trap. Henri komt met Frits en Jules druk in de deur. Herman is opgestaan en wischt zich het voorhoofd, terwijl Henri vluchtig een nieuwsgierigen blik op hem en Nellie werpt).
Henri. Ziezoo: – daar zijn we alle drie! Ik ontmoette ze juist bij de voordeur. (tot Frits en Jules). Kom binnen, kom binnen! (naar Herman) Jullie kent elkaar – (tot Nellie) en jij kent ze ook Nellie? – mijnheer Frits ken je…
Nellie. Ja, mijnheer Frits ken ik wel.
Henri. En dat is nou mijnheer Scheffer: Jules Scheffer – juffrouw Nellie.
Jules (wat jonger dan de anderen, levendig, gladgeschoren gezicht, modieus gekleed met kleurig dasje en met een bloemetje in ’t knoopsgat). „Enfant terrible”, juffrouw Nellie, onder al die kwasten.
Frits (wat ouder dan de anderen, rustiger, met iets van den arrivist over zich, maar toch joviaal met zijn puntbaard). Ja, jij bent een fijn nummer!
Jules. Hij bedoelt een „fijn penseel” juffrouw Nellie.
Henri (zet het gehaalde op tafel, terwijl de anderen met Herman naar den ezel komen). Nou Nel, hier is brood, en sardines en zoo – is alles klaar?
Nellie. Ja, maar ik moet natuurlijk de omelet nog maken.
Henri. O – , maar dan gauw hè, dan kunnen we beginnen.
Nellie. Ja – ja – (zij verdwijnt in het keukentje, waarvan de deur openblijft, terwijl Henri bij de anderen voor den ezel komt).
Frits. Knap werk, – maar wat bedoelt ie er eigenlijk mee?
Jules. Wel, zie je dat niet – dat is je reine duidelijke symboliek: twee violen en een baspartij – twee naakten op den voorgrond, als de lichte noten, en een soort kop