Naakt model. Adama van Scheltema Carel Steven
Чтение книги онлайн.
Читать онлайн книгу Naakt model - Adama van Scheltema Carel Steven страница 5
Jules. A ha! —
Henri. De eeuwige tweestrijd, zie je – enfin. En daarachter, in het midden: „het gelaat” – als het symbool van het monistische hè, het ideaal achter de dingen – als het beeld van de ziel, zie je, die zich losmaakt van de naakte werkelijkheid… (Nellie is onderwijl in het keukentje aan het klutsen gegaan, wat Henri afleidt). Nou is ze daar waarachtig aan het klutsen! – (naar de open deur van het keukentje gaande). Nellie – wat is dat nou voor manier van doen!
Nellie (met een schotel in de deur). Ik moet toch klutsen voor de omelet!
Henri. Nou maar doe dan de deur dicht – (zij schijnen nog wat te harrewarren, waarna Henri de deur sluit).
Frits (onderwijl met de anderen voor den ezel). Dat rechtsche naakt staat er mooi op – maar de idee van die kop in het midden lijkt me wat erg vaag.
Jules. De baspartij speelt altijd min of meer in het obscure – dat noem je: „tremolo in oscuro.”
Herman. De idee vind ik juist mooi.
Henri (intusschen weer bij hen gekomen). Zie je: dat linksche naakt moet de tegenstelling van het rechtsche worden – een naakt van hooger orde – meer bezield, meer het geestelijke tegenover het lichamelijke naakt – enfin, daar ben ik nog niet aan toe, daar heb ik nog niet eens een model voor. En dan het gelaat als de bevrijding – bevrijding uit de banden van liefde en kunst, – de vrijheid —
Frits (plagend). A ha, nou begrijp ik Henri: „de vrije liefde en de vrije kunst” – en de vrije liefde op den voorgrond! (de anderen lachen, terwijl Henri glimlachend zijn schouders ophaalt).
Jules. Ik voel voor de vrijheid! Maar waarom zet je haar dan in afdeelinkjes? – en dan nog een lijst er om! – Dan zijn wij, modernen, toch consequenter; de lijst, dat heeft zijn tijd gehad: decoratief en fresco vadertje – dat is de toekomst, wat ik je brom. (Henri blijft in gedachten voor zijn ezel staan, terwijl de anderen meer naar de rustbank komen).
Frits. En waarom ga jìj dan niet es voor, met je praatjes?
Jules. Ik wacht ouwe heer: het gaat me momenteel wat te gauw. Ik wacht tot er stagnatie komt, en dan sticht ik eenvoudig een nieuwe richting – je zult nog van me hooren – , maar mijn theorie is nog niet heelemaal klaar.
Herman (verontwaardigd). En vroeger zei je precies andersom, dat je nooit moest schilderen naar een theorie!
Jules. „Andersom?” – nou natuurlijk: een mensch moet toch niet altijd hetzelfde zeggen! Dat zou waarachtig een vervelende boel worden! Mijn hemel, laat een mensch toch wat spatie in zijn particuliere meeningen!
Frits. Ach wat, al dat getheoretiseer en geïdealiseer – jullie leeft allemaal veel te veel in de wolken! De kunst is een vak als een ander: – als jong broekje zie je er hoog tegen op – maar kunst is talent en werken, en als je eerst maar een beetje gerangeerd bent en je vak verstaat —
Jules (met zijn duimen in de armsgaten). Ah jawel: als je „gerangeerd” bent, dan merk je eerst „wie leicht sich’s leben lässt!”
Henri (die zich uit zijn gedachten voor den ezel weer bij de anderen voegt). Ja, jij hebt mooi praten – jij bent tegenwoordig maar het heertje met je portretten!
Jules (tot Frits). Nee maar ouwe heer, nou stel je je zelf toch weer te plat voor, nee —
Herman. Hoe kun je het idealistische in kunst ontkennen!
Frits (wat in ’t nauw gebracht). Dat zeg ik ook niet, volstrekt niet, ik zeg alleen, dat jullie te veel in de wolken leeft en te weinig practisch bent – en te weinig werkt misschien ook – , tegenwoordig is er geen respect meer voor talent en voor arbeid.
Jules. Jawel vadertje, „arbeid” – nou ja, alle respect, en „talent” – nog mooier, maar: „een chique kunstziel” zie je, dàt is eigenlijk de quintessens van het neodandinisme in de kunst! – en „rood”, vadertje, rood! de toekomst is aan de rooden: „sociaal-monumentaal!”
(Nellie komt intusschen uit de keukendeur nog een paar dingen klaar zetten, waarop Herman ook bij de tafel komt scharrelen om haar te helpen).
Henri. O ja „rood” – dat ben ik eigenlijk ook.
Frits. Een „chique kunstziel” en „rood” – „wie reimt sich das zusammen?”
Jules. Dat is eenvoudig ordinair achterlijk, om dat niet te laten rijmen!
Frits. Nou ja, op die manier zijn we allemaal rood, (lachend met een knikje naar Herman) Herman is ook rood.
Jules. Maar de nuance – de nuance vadertje!
Frits. „De nuance?” – ja, wat weet jullie tegenwoordig nog van nuancen – ! – je zet de hoofdkleuren maar fel tegen elkaar…
Henri. Ik niet! Nee daar heb je gelijk in: de nuance is eigenlijk alles. Kijk hier: (hij haalt de anderen weer bij zijn ezel) – dat vleesch, – en de atmospheer van dat heele lijf – God, wat is levend naakt anders dan „nuance!” Nuance is de „idealiteit” van het naakt!
Frits (gekscherend). En de realiteit?
Nellie (met de omelet uit het keukentje komend). De omelet is klááaar – !
Jules. Ah – !
Frits. Zie je: – de omeletten en de modellen, dat zijn de aangenaamste realiteiten van het leven!
Jules. En de omeletjès – ?!
Frits (maakt afwerend gebaar; allen gaan lachend aan tafel en bedienen zich, terwijl Nellie koffie schenkt, waarbij Herman helpt. Nellie zit rechts, aan haar rechterhand Herman, dan Jules, Henri tegenover haar, Frits links vooraan).
Henri (het gesprek weer opvattend). Maar dat is het beroerde hè – : het ideale losse naakt, dat vind je niet – je zit altijd met modellen!
Frits. Tja, ik heb in ’t buitenland eens een bekend „Berliner” gesproken, die nam altijd zijn modellen – zijn naaktmodellen – uit „die Gesellschaft” – zooals hij zei. „Ik neem nooit van die beroepsmodelletjes, of ateliermeisjes of zoo,” zei hij – „alleen maar die Damen aus der Gesellschaft, mijnheer – die kunnen zich veel beter bewegen, die begrijpen je altijd dadelijk.”
Jules. „Compris”! – maar daar moet je zoo een fijne puntbaard voor hebben als jij!
Henri. Nou maar dat is opsnijerij!
Herman. Nee – ik vind juist: die eenvoudige modellen, dat is het liefst wat je hebt – (schouderophalend) wat zijn nou „die Damen aus der Gesellschaft”!
Henri. Maar mijn God, ze zijn dan ook zoo onhandig, de meeste modellen!
Jules (tot