't Bolleken. Cyriel Buysse

Чтение книги онлайн.

Читать онлайн книгу 't Bolleken - Cyriel Buysse страница 7

't Bolleken - Cyriel Buysse

Скачать книгу

de stad. Die heeren moesten 't eens weten, ze zouden zeker vreemd opkijken!

      "Non, mais ce n'est par pour rire; 't es heul serieus, zille," drong de dokter aan. – "Goa zondag ne kier noar d'heugmesse: vous verrez, elle est charmante. Mais pas de fortune, zille; orpheline ruinée. Da z' heur nonkel nie 'n ha, ze zoe moeten in 'n kleuster goan."

      "Oui mais, docteur, une demoiselle noble n'épouse pas un roturier45; elle dérogerait46," plaagde meneer Vitàl.

      "Joa? Zoe-je 't peizen? Probeert-e kier; ge zilt ze wel krijgen."

      Hij glimlachte nog schalkscher, knipte met zijn oogen; en, op vertrouwelijken toon:

      "Z' hè al noar ou geïnformeerd, weet ge?"

      "Haaa!" riepen al die heeren uiterst belangstellend.

      Meneer Vitàl voelde zich een lichte kleur krijgen. Hij begon iets onkiesch te vinden in de wending van 't gesprek. Toch was hij weer sterk geïntrigeerd, en half met tegenzin, half ongeloovig, kon hij toch niet laten nog even te vragen:

      "Joa? Da verwondert mij. A propos van watte? Z'n kent mij toch niet."

      "Curiosité de femme, mon cher. Z' hè mij da gepasseerde weeke gevroagd, binst da 'k in 't kastiel op visite was, veur heur tante. – Ze wist da g'hier nou weunt in de ploatse van Nonkelken; en ze wilde weten hoe da g'er uit zag, hoe oud da ge woart, waarmee da g' hier ouën tijd passeerde en of ge van gedacht woart om hier winter en zomer te blijven. Ah! ces femmes, ce que ça vous interroge!"

      "Cé47 l'amour!" riep plomp een grove stem over de tafel; en weer brak een algemeene schaterlach los.

      Meneer Vitàl lachte heel stilletjes mee, rookend op zijn stoel achterovergeleund. Hij voelde zich gelukkig, hij had op 't oogenblik geen onvoldane wenschen. Het leven mocht voor hem zoo voortduren; hij zou voorloopig niets beters en niets anders verlangen. Hij liet opnieuw de glazen vullen, gaf de sigaren rond en belde om de koffie en likeuren. – Langzaam daalde de avond. Zij zaten al uren aan tafel en er was geen een die sprak van op te staan. Ook van het doel hunner bijeenkomst-de nieuwe jacht-regeling-was nog geen enkel woord gerept. Maar 't kon meneer Vitàl niet schelen, hij voelde zich gelukkig. Hij keek naar buiten in den tuin, waar stille grijze mist in schemering begon op te wasemen, langzaam stijgend naar de onbewegelijke toppen van de boomen, waar reeds hier en daar een heldergele streep van voorbarig herfstloover tusschen de groene kruinen vlamde. Hij had geen zin om uit te gaan en ook geen zin om op te staan; het was hier goed zoo, met den rug naar 't knappend houtvuur, dat rooder in de neerzijgende duisternis zijn vlammen-tongetjes uitlikte, dansend-schijnend op de donkerroode tronies van de opgewekte gasten, in den geurigen damp van de sigaren. Hij voelde zich daar als een prins in een klein vorstendom en af en toe keek hij werktuigelijk op naar het portret van Nonkelken, dat grimmig wegsmolt in de schemering, tusschen de langzaam-tanende glimstreepen van zijn gouden lijst. "L'alcool et Flavie!"… meneer Vitàl glimlachte, stil en innig, met getemperd-ondeugende blikken naar het konterfeitsel van het oud viveurtje. Opgepast! Heden was ook hij op de grens… maar 't was niets voor één keer. Morgen zou de dag weer kalm en het hoofd weer helder zijn.

      Netje kwam binnen en vroeg of zij 't licht zou aansteken. Meneer Vital knikte goedkeurend; maar dokter Van der Muijt stond plotseling op:

      "Menieren, blijf gulder nog moar watte, moar mij moet g' excuseeren, 'k hè nog zieke te bezoeken."

      "O! docteur! docteur! En w'n hên nog van de jacht nie gesproken!" protesteerden zij allen.

      "Wel, arrangeer het moar onder mallekoar; veur mij es 't al goed wat da ge beslist, moar 'k moe veurt."

      "O, as 't azeu es we goan euk," zeiden die andere heeren.

      Eensklaps was de stemming gestoord en er kwam iets nuchters over het gezelschap.

      "Blijf nog 'n beetsen, we zillen nog 'n potje pakken," zei meneer Vitàl, ook spijtig dat het nu zoo ineens uit zou wezen.

      Die heeren aarzelden even; maar de stemming wàs er niet meer. Enkelen waren reeds opgestaan en hadden hun stoel weggeschoven en nu kwam de ontvanger De Reu met een voorstel voor den dag, dat onmiddellijk de goedkeuring van allen had:

      "Loat ons liever 'n partijtje goan kaarten bij Sietjen, in d'Ope van Vrede. Komt-e mee ons mee, meneer Vitàl?"

      Meneer Vitàl was totnogtoe48 in geen enkele dorpsherberg geweest. Hij voelde wel dat hij er onvermijdelijk eens toe komen zou, maar nu, in de verbroken stemming die hem vaag ontnuchterde en misnoegde, had hij er een instinctieven weerzin tegen. Neen; hij zou dezen keer nog maar niet meegaan; liever op een anderen avond. Zij drongen aan, doch hij bleef stug bij zijn besluit, sterker voelend zijn weerzin, het voelend als iets dat hem sarde en plaagde en dat hij van zich af wou schudden.

      Zij namen afscheid en vertrokken zonder hem. Hij leidde ze uit tot aan de voordeur, zag hun plompe groep vaag in de schemerige stilte van de straat wegsmelten; en toen hij weer in de verlaten eetzaal kwam, bij de rommelige tafel met leege borden en glazen en bemorst kleed, stond hij daar even als verdwaald en wist hij verder niet meer wat te doen. Zou hij hen toch maar nagaan? Het was plotseling zoo akelig stil en eenzaam in huis. Hij stond er even over na te denken, roerloos, besluiteloos, de oogen op het vuur. Neen, tòch niet; hij wilde niet. Het was te dom, hij had er eensklaps genoeg van, van die stompe lui. Wat 'n verloren middag! Zij hadden nog niet eens dat beredderd waar ze voor gekomen waren: de regeling der jacht. Neen, hij ging niet. Maar wat dan? 't Was nog maar zeven uur; eten zou hij niet meer, in lezen had hij geen zin, van rooken was hij beu en zóó vroeg kon hij immers ook naar bed niet gaan. Hij aarzelde, misnoegd, ontevreden. Hij nam toch nog 'n sigaar, trok een overjas aan, zette 'n pet op en ging in den tuin, Maar ook daar verveelde 't hem al dadelijk. Het was er grijs, kil, nattig, somber, ongezellig. Op 't bruggetje over het beekje stond hij een poos te soezen, de armen op de leuning, de oogen in de diepte, naar het grauwe, klotsende water. Plotseling kreeg hij een idee: met zijn automobiel uitrijden! Maar waar naartoe? Naar de stad, bij Irma, zijn vriendinnetje!..

      Met vluggen tred liep hij terug naar huis toe. In de keuken hielp Louitje, de chauffeur, Mietje en Netje de vaten omwasschen. Meneer Vitàl roemde even Mietjes fijn diner, dat al die heeren zoo bizonder lekker hadden gevonden en vroeg dan aan Louitje of de phares van den wagen wel in orde waren.

      Het chauffeurtje knikte bevestigend.

      "Goa-je nóú nog uitrijen, meniere?" riep Mietje haast verschrikt.

      "Joa ik, Mietjen, 'k moe 'n beetse vessche lucht scheppen."

      De jongen liet zijn afwasscherij in den steek, veegde zijn handen droog en liep naar de deur.

      "Moe 'k mee, meniere?" vroeg hij.

      "Nie g' Louitje; 'k goa 'n endeken alliene. Moar steekt de lichten aan en zet in gank."

      "O, meniere, past toch op veur d' ongelukken," zei Mietje met bezorgd gezicht.

      "Ge meugt gerust zijn, Mietje," glimlachte hij.

      "En wanneer komt-e dan soupeeren, meniere!"

      "O, Mietje, 'k en zoe nie mier keunen!"

      "Ha moar ge zilt honger krijgen onderwig, meniere! Weet-e wa da 'k zal doen, 'k zal wa geried zetten tegen da ge thuis komt."

      Netje bracht hem zijn bril, zijn dikke pet, zijn leggings en zijn zwaren, bonten mantel. Hij zei goên avond en ging buiten.

      In

Скачать книгу


<p>45</p>

roturier / een niet-adellijke man of vrouw

<p>46</p>

dérogerait van déroger: zijn rang / geboorte / afkomst / verloochenen

<p>47</p>

Cé / C'est

<p>48</p>

totnogtoe / tot nog toe